Doorbraak in emancipatie laat op zich wachten

| Redactie

Een doorbraak in emancipatie heeft binnen de UT nog niet plaatsgevonden. Belangrijk probleem is het gebrek aan vacatures door bezuinigingen en geringe mobiliteit van het zittend personeel. Ook wordt door de diensten en faculteiten niet bewust geprobeerd meer vrouwen aan te trekken in niet-specifiek vrouwelijke functies. Dit is de conclusie van een vervolgonderzoek naar (het resultaat van) het emancipatiebeleid aan de UT.

Emancipatiebeleid wordt aan de UT wel met de mond beleden, maar dat resulteert te weinig in daden, constateren de onderzoekers van De Jong & Van Doorne-Huiskes, Bureau voor Personeelsmanagement en Kwaliteitsbeleid. Enerzijds valt dat ook niet mee omdat de mobiliteit van de werknemers en dus het aantal vacatures binnen de UT gering is. Zo ligt het gemiddelde dienstverband van wetenschappelijk personeel op 12,5 jaar.

Daarnaast zien leidinggevenden binnen faculteiten en diensten emancipatie vaak niet als bedrijfsbelang, maar als lastige bijkomstigheid die uit de tijd is. Emancipatie wordt geassocieerd met voorkeursbeleid en dat zou op gespannen voet staan met 'kiezen voor kwaliteit'. Deze onjuiste vooronderstellingen moeten worden omgebogen in een positieve houding.

De onderzoekers constateren dat de verhoudingen tussen centraal en decentraal soms problematisch zijn. Daardoor is het extra moeilijk van bovenaf veranderingen door te voeren. Meer centrale sturing van het emancipatiebeleid is echter gewenst. Maar het College van Bestuur vindt dat dit haaks staat op de decentralisatie van bevoegdheden binnen de UT.

Tussen 1987 en 1995 is het aantal vrouwen onder het ondersteunend en beheerspersoneel gegroeid van 32 naar 40 procent. Maar ze zijn sterk geconcentreerd in de lagere schalen. Zo is van de vrouwen 76 procent ingedeeld in schaal zes. Bij de mannen is dat slechts 30 procent. Op de hogere niveaus werken minder vrouwen dan op basis van het gekwalificeerde aanbod verwacht mag worden.

Het aandeel vrouwen bij de wetenschappelijke staf is tussen 1987 en 1995 gestegen van 8 naar 13 procent. Die stijging vond echter vooral plaats onder het tijdelijk wetenschappelijk personeel.

Binnen een aantal faculteiten zijn vrouwen, gezien het aanbod, duidelijk ondervertegenwoordigd. Het duidelijkst is dit bij Toegepaste Onderwijskunde. Hoewel 67 procent van de afgestudeerden en 72 procent van de aio's vrouw is, telt de vaste wetenschappelijke staf slechts 15 procent vrouwen. Voor de faculteiten EL, INF, TN en WB ligt het probleem wel bij het geringe aanbod van vrouwen.

De onderzoekers vinden dat de UT in moet zetten op een toename van vrouwen in vaste dienst, te beginnen op het niveau van universitaire docenten. Een enquête onder aio's, oio's en twaio's wijst uit dat vrouwen ook relatief meer belangstelling hebben voor een wetenschappelijke carrière dan hun mannelijke collega's. Maar de ondervraagden hebben niet het idee dat de faculteiten hun best doen meer vrouwelijk wetenschappelijk personeel aan te trekken. De meeste vrouwen (92 procent) en mannen (89 procent) denken dat emancipatiebeleid binnen hun vakgroep niet of nauwelijks belangrijk wordt gevonden.

Bijna driekwart van de vrouwen en 40 procent van de mannen vindt het wel belangrijk dat de UT probeert meer vrouwen in de wetenschappelijke staf te krijgen. Een ruime meerderheid van de vrouwen stelt dan ook dat de universiteit het emancipatiebeleid moet voortzetten. De helft van de mannen is het met hen eens, maar 13 procent is expliciet tegen. Goede deeltijdmogelijkheden scoren bij vrouwen het hoogst als belangrijk aandachtspunt. Van de vrouwen geeft ook bijna 70 procent op termijn de voorkeur aan eenparttime baan van gemiddeld 32 uur. Van de mannelijke respondenten zegt slechts 16 procent een deeltijdbaan te willen.

De onderzoekers vinden dat de UT meer meisjesstudenten moet proberen te werven. Opvallend is dat 61 procent van de mannelijk aio's, oio's en twaio's vindt dat hun faculteit zich daarvoor al inspant. Maar liefst 69 procent van hun vrouwelijke collega's stelt echter dat dit niet of nauwelijks het geval is.

Ook opmerkelijk is het verschil in beoordeling van het werkklimaat binnen de technische en niet-technische faculteiten. Van de technische respondenten (mannen en vrouwen) vindt 80 procent de sfeer (heel) plezierig en slechts 5 procent de sfeer (heel) onplezierig. Maar van de niet-technische respondenten is slechts 60 procent (uitermate) tevreden over het werkklimaat. Bijna eenvijfde is daarover (uitermate) ontevreden.

De Adviescommissie Emancipatie heeft als reactie op het onderzoek een aantal concrete voorstellen gedaan. Het College van Bestuur wil aanzienlijk minder ver gaan. Komende dinsdag worden het rapport en de reactie van het College behandeld in de U-raad.

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.