Paul de Kuyper
Foto: Arjan Reef
Met zijn poster getiteld Do children keep their mother from working? won Rense Nieuwenhuis, promovendus in de vakgroep maatschappelijke risico’s en veiligheid, eind 2010 de posterprijs op de PhD-dag van het instituut IGS. Het antwoord luidt: ja. Maar er is meer. Ook institutionele kenmerken, zoals de kosten van kinderopvang en de hoogte van de lonen, beïnvloeden de arbeidsparticipatie van moeders.
Nieuwenhuis onderzoekt in 22 westerse, geïndustrialiseerde landen de arbeidsparticipatie van vrouwen tussen 1975 en nu en de rol die het krijgen of hebben van kinderen daarin speelt. Behalve institutionele factoren bekijkt hij de invloed van demografische factoren. Bijvoorbeeld het aantal kinderen per gezin. Dat getal daalde in Nederland in de jaren zeventig al, maar in Ierland en Spanje veel later, onder andere door de verminderde invloed van het katholieke geloof. Die combinatie van onderzoek naar institutionele en demografische kenmerken is nieuw, zegt Nieuwenhuis die in 2013 op dit onderwerp promoveert. ‘Ik denk dat je effecten van beleid niet goed kunt onderzoeken als je alternatieve, demografische oorzaken niet ook meeneemt.’
Dat kinderen sterk de arbeidsparticipatie van vrouwen beïnvloeden, staat voor Nieuwenhuis als een paal boven water. Veel sterker dan bij mannen. CBS-cijfers laten zien dat in Nederland de afgelopen tien jaar 44 procent van de vrouwen minder ging werken of stopte na de geboorte van hun eerste kind. Tegenover 7 procent van de mannen.
De belangrijkste toename in de arbeidsparticipatie van alle vrouwen, is volgens de promovendus de groei van de dienstensector. ‘Dat is belangrijker dan de invloed van kinderen en overheidsbeleid. Er is meer werk, ook ander werk dan zware fabrieksarbeid en de dienstensector kent flexibelere banen.’
‘Daarnaast beïnvloedt een kind de arbeidsparticipatie, maar hoe sterk hangt af van de institutionele kenmerken,’ vervolgt Nieuwenhuis. Zo vond hij dat lang moederschapsverlof de participatie van moeders verhoogt. Hogere lonen zorgen er niet voor dat vrouwen in het algemeen meer gaan werken, maar vrouwen met kinderen gaan juist wel meer de arbeidsmarkt op. ‘Als door de komst van een kind de zorgtaken toenemen, wordt in huishoudens de taakverdeling herzien. In die afwegingen blijken vrouwen zich minder vaak op werk toe te leggen wanneer in een land de lonen van vrouwen laag zijn ten opzichte van die voor mannen,’ verklaart Nieuwenhuis.
Moeders begeven zich minder snel op de arbeidsmarkt als gezinnen belastingvoordeel ontvangen of als een land hoge kinderbijslag heeft. ‘Ik denk dat het te maken heeft met de noodzaak om te werken Of het voordeel dat kleiner is,’ aldus Nieuwenhuis.
Als de Nederlandse overheid wil dat meer vrouwen en vooral meer moeders de arbeidsmarkt opgaan, moet volgens Nieuwenhuis beleid worden afgeschaft dat op gezinnen is gericht en beleid worden gemaakt gericht op de arbeidsparticipatie van moeders. Hij noemt het voorbeeld van de kinderopvang die een aantal jaren geleden werd uitgebreid maar nu naar verwachting juist weer een stuk duurder gaat worden. ‘Dat werkt negatief. Vrouwen vragen zich af of het het nog wel waard is te gaan werken. En laatst opperden enkele politieke partijen na te denken over een nieuw belastingstelsel omdat het huidige de gezinnen te veel bevoordeelt. Zo’n herziening zou een positieve invloed hebben. Immers, als overheidsbeleid gezinnen financieel steunt, blijken het vaak de moeders te zijn die de arbeidsmarkt verlaten.’