'Er is ons een spiegel voorgehouden', zegt Mars, 'We zijn gedwongen om nog eens goed te vertellen wat we nu eigenlijk willen. En dat is nuttig. We hebben vastgesteld dat bepaalde voorkeuren ontstaan zijn in de hitte van de strijd. Kleine details meestal, maar in een loopgravenoorlog kunnen die belangrijk zijn. Wanneer buitenstaanders je daar naar vragen kun je tot de conclusie komen: waar zeuren we eigenlijk over?'
Als voorbeeld van zo'n 'blokkerende kleinigheid' noemt Mars de afspraken rond de leerstoel van prof. dr. ir. C. Vissers, die als directeur van het Telematica Research Centrum (TRC) nog maar met een half been in de faculteit staat. Raad en bestuur waren het lange tijd oneens over de compensatie voor Vissers, maar die stellingen werden, blijkt nu, vooral betrokken uit onvrede over de reorganisatie. Mars: 'Na de gesprekken met de adviseurs blijkt dat de verschillen in opvatting helemaal niet zo groot zijn.'
Het tweetal is door het bestuur aangesteld nadat de discussie over de reorganisatie begin maart volkomen vastliep. Bestuur en faculteitsraad kwamen recht tegenover elkaar te staan en onder het personeel nam de onrust over de eigen toekomst en die van de vakgroep toe. Van der Zijde en Den Hollander spraken met ruim dertig medewerkers en kwamen onder meer tot de conclusie dat er binnen de faculteit twee discussies door elkaar heen lopen. Een gaat over de visie op de faculteit op de lange termijn, de ander over de bezuinigingen die zo snel mogelijk geregeld moeten worden.
De twee adviseurs - die zelf niet veel kwijt willen over hun ervaringen - hadden tot hun komst naar Enschede geen enkele band met de faculteit. Met als voordeel dat ze met zowel bestuur, dienstcommissie als faculteitsraad openlijk van gedachten konden wisselen over de toekomst van Informatica.
Juist aan die openlijke discussie heeft het de afgelopen tijd ontbroken, zegt Mars. De bestuurs- en raadsleden hadden elk hun eigen belang in de reorganisatie, en daarbij werd de toekomst van faculteit wel eens uit het oog verloren. Bestuursleden werden door de raad verdacht van het veilig stellen van het eigen hachje (of dat van de vakgroep) en andersom. 'Daar wreekt zich de universitaire bestuursstructuur. Buitenstaanders kunnen vanuit een veel minder bedreigende situatie vragen stellen. Het geloof dat er een groot probleem is dat door de faculteit moet worden opgelost is er nu.'
De interventie van Den Hollander en van der Zijde is zo goed bevallen, dat er binnen de faculteitsraad stemmen opgaan voortaan buitenleden te benoemen. Die moeten er voor zorgen dat persoonlijke belangen in de toekomst geen rol meer spelen bij de besluitvorming. Het bestuur zal zich bovendien, op advies van de ingehuurde consultants, een meer afstandelijke houding aanmeten. 'Dat maakt het allemaal minder verdacht', zegt Mars.
Het bestuur is nu duidelijk gemaakt dat het niet altijd even helder heeft gehandeld. Mars heeft geen problemen met die kritiek. Net zo min hij er problemen mee heeft dat twee buitenstaanders binnen enkele weken een proces dat al driekwart jaar sleept weer op de rails zetten. Voelt hij zich als bestuurder niet in zijn eer aangetast? Mars: 'Nee, zo heb ik dat niet ervaren. Het kan heel nuttig zij om iemand naar je eigen werk te laten kijken. Dat zoiets ten koste gaat van je eigen ego, daar heb ik geen lastvan.'
Ook de faculteitsraad is redelijk tevreden over de adviseurs. Het heeft verhelderend gewerkt, zegt faculteitsraadslid N. van Diepen, maar nu er een rapport van de consultants op tafel ligt is onduidelijk hoe en of de eerste fase van de reorganisatie afgesloten kan worden. Het rapport doet, zegt van Diepen, 'ingrijpende voorstellen' voor het wijzigen van de procedure. En dat terwijl de dienstcommissie onlangs een duidelijk negatief advies gaf over de eerste fase. 'De vraag is: waar gaat het bestuur mee door? De kans bestaat dat de dienstcommissie advies heeft uitgebracht over een plan van het bestuur dat niet meer bestaat. Dat is een beetje eigenaardig.'
In de marge merkt Van Diepen op dat de consultants zichzelf met hun aanbevelingen 'onmisbaar' hebben gemaakt. Ze dichten zichzelf in hun rapport een belangrijke rol toe in het verdere verloop van de reorganisatie. 'Dat vind ik minder. Ik vind dat ze niet kunnen blijven. We hebben immers een financieel probleem.'