Investeren in technologie noodzakelijk

| Redactie

Technologie wordt het cruciale wapen in de internationale concurrentiestrijd, maar Nederland raakt achterop. Bedrijven investeren minder in R&D of besteden die in het buitenland uit, de overheid bezuinigt op onderwijs en onderzoek, de arbeidsmarkt voor technici en bèta's is wisselvallig, en daadkrachtig technologiebeleid ontbreekt. Woensdag 7 juni debatteerden op een VSNU-lustrumseminar in Ede

Technologie wordt het cruciale wapen in de internationale concurrentiestrijd, maar Nederland raakt achterop. Bedrijven investeren minder in R&D of besteden die in het buitenland uit, de overheid bezuinigt op onderwijs en onderzoek, de arbeidsmarkt voor technici en bèta's is wisselvallig, en daadkrachtig technologiebeleid ontbreekt. Woensdag 7 juni debatteerden op een VSNU-lustrumseminar in Ede deskundigen uit universitaire wereld, bedrijfsleven en overheid daarom onder leiding van prof.dr.ir. B. Veltman over de toekomst van het technologisch onderzoek in Nederland.

In de mondiale concurrentiestrijd zijn kennis en technologie volgens drs. J. Blankert (vice-voorzitter VNO/NCW) cruciaal geworden voor het op peil houden van economie en werkgelegenheid. Want wie niet op arbeidskosten kan concurreren moet dat doen met kennisintensieve en technologisch hoogwaardige produkten. Op termijn zal de helft van de economische groei te danken zijn aan technologische innovatie. 'Nederland zal heel slim moeten zien te blijven, omdat het anders heel arm zal worden.' Of, zoals dr. R. van Duinen (voorzitter NWO) het even later formuleerde: 'We zijn te duur voor het domme werk, en dreigen te dom te worden voor het dure werk.'

De Nederlandse R&D-uitgaven zijn sinds 1987 teruggelopen van 2,4 naar 1,8 procent van het Bruto Binnenlands Produkt. Veel minder dan landen als Frankrijk en Duitsland, en ruim onder het OESO-gemiddelde: dat staat op 2 tot 3 procent. 'Zelfs Noorwegen en Korea hebben ons ingehaald, een dramatisch feit.' En terwijl de overheidsbudgetten voor R&D in de meeste OESO-landen de laatste jaren met 5 tot 13 procent gestegen zijn, zijn ze in Nederland sinds 1987 gedaald van 1,1 naar 0,8 procent van het BBP. Op de wereldranglijst van R&D duikelde Nederland van de zesde naar de dertiende plaats. Kortom: er moet meer in technologie worden geïnvesteerd.

Trend

Eén gevaar kwam in Ede voortdurend ter sprake: de trend dat bedrijven hun R&D in het buitenland gaan uitbesteden, met name in de landen van Oost en Zuid-Oost Azië. Deze landen investeren, tegen de wereldwijde trend in, driftig in hun technologische infrastructuur, ze beschikken over massa's vaak in het westen opgeleide onderzoekers en ze hebben een relatief laag loonpeil. Een Chinese Harvard-graduate kost tien keer minder dan een Nederlandse onderzoeker. Pessimisten vrezen dat Nederlandse multinationals hun R&D-afdelingen daarom op termijn naar Azië zullen overbrengen.

Volgens Blankert loopt het niet zo'n vaart. Zeker, de kennismarkt is mondiaal geworden, en Nederlandse bedrijven zullen bij het uitbesteden van R&D meer 'wereldwijd gaan shoppen'. De grote corporate R&D-labs zullen echter niet uit Nederland verdwijnen. 'Dat zal gebeuren als het technologisch R&D-klimaat verslechtert en dat hebben we zelf in de hand.'

Prettig

Dit wordt beaamd door prof.dr. F. Meijer (directeur Philips Corporate Research): Philips is niet van plan om vanwege de loonkosten de research in Nederland af te bouwen. 'En we doen relatief meer research in Nederland dan door onze sales hier gerechtvaardigd wordt.' Wel besteedt Philips micro-elektronica-onderzoek uit aan het IMEC in Leuven, 'vooral vanwege het prettig bedrijfsmatige onderzoeksmanagement van IMEC'. Maar het NatLab blijft gewoon in Eindhoven. Verkassen is kostbaar. En van meer belang dan loonkosten is voor Philips een voldoende aanbod van goede jonge researchers. 'En dat is er in Nederland nog steeds', aldus Meijer.

Om de Nederlandse kennisinfrastructuur op te krikken moeten overheid en bedrijven niet alleen méér in technologie investeren. Minstens zo belangrijk, zo viel in Ede te beluisteren, is dat dit in eendrachtige samenwerking gebeurt. In plaats van de huidige versnippering en middelmatigheid moeten bedrijven en universiteiten en kennisinstellingen gezamenlijk werken aan het opzetten van excellent fundamenteel en nuttig onderzoek.

Kwaliteit

Een gericht stimuleringsbeleid van de overheid zou dit moeten ondersteunen. Om de internationale concurrentiepositie van Nederland op peil te houden mikt het kabinet op onderszoeksgebied op meer kwaliteit, meer onderlinge concurrentie èn meer samenwerking van kennisinstellingen en bedrijven, zegt secretaris-generaal mr. L. Geelhoed van EZ in zijn rede. In de volgende week te verschijnen kabinetsnota Kennis in beweging staan volgens Geelhoed allerlei maatregelen om de samenwerking van publieke en private research met ruim 200 miljoen gulden extra financieel te stimuleren.

Nu is die samenwerking tussen universiteiten en bedrijfsleven (en overheid) in Nederland onvoldoende, vinden veel sprekers in Ede. Nederlandse ondernemingen besteden bijvoorbeeld veel te weinig onderzoek aan universiteiten uit. Dat komt deels doordat bedrijven het belang van onderzoek niet inzien, maar vooral ook doordat het aanbod van de publieke kennisinstellingen op de kennismarkt slecht aansluit bij de vraag van ondernemingen. In Nederland bestaat slechts 1,1 procent van de financiering van kennisinstellingen uit contractonderzoek, in andere landen is dat 5 tot 10 procent.

Herijken

Blankert wil de strategische onderzoekprogrammering herijken (en wordt met de nota Kennis in beweging op zijn wenken bediend). 'Kennisinstellingen en bedrijfsleven moeten de krachten bundelen. Meer samenwerking, minder overlap en versnippering, meer concentratie van talent.' Blankert lobbyt voor de oprichting van nationale Centres of Excellence, daarbij verwijzend naar het VNCI-KNCV-plan voor een Nederlands topinstituut chemie, en naar het rapport van de Commissie Bedrijfsleven-TNO 'Kennis van Zaken', waarin een grotere inbreng van het bedrijfsleven bij TNO wordt bepleit.

De huidige financieringssystematiek van universitair onderzoek is voor samenwerking en concentratie van toponderzoek een sta in de weg. Een 'prikkel tot middelmaat', zegt Blankert. Datzelfde geldt voor de organisatiestructuur van de onderzoekscholen: procedures en gevechten tussen faculteiten staan daar soms een goede samenwerking met bedrijfsleven in de weg. 'Sommige bedrijven werken dus maar liever samen met buitenlandse universiteiten.' Wijzigingen in de organisatiestructuur en de financieringssystematiek zijn daarom onontbeerlijk, aldus Blankert.

Nieuww wind

Blankert wil onderzoekssamenwerking stimuleren via financiële prikkels. De overheidsfinanciering van kennisinstellingen zou gekoppeld moeten worden aan de mate van samenwerking met het bedrijfsleven en de hoeveelheid contractonderzoek. Excellente onderzoeksgroepen kunnen aanvullend worden gesteund door een versterkte tweede geldstroom, mits binnen NWO meer ruimte komt voor inbreng van het bedrijfsleven. Naarmate een instituut beter op markt raakt afgestemd meer contractresearch en overheidssubsidie.

Overigens waait ook bij NWO een nieuwe wind. NWO gaat volgens Van Duinen bij het ondersteunen van onderzoek nog sterker focussen op kwaliteit. 'Dat zullen we volstrekt rigoureus doen. We zijn geen bezemwagen voor het onderzoek dat bij universiteiten wordt afgebroken', waarschuwde hij. NWO stapt over van 'beregening' op 'selectieve irrigatie'. 'Geen verkruimeling meer, maar grootschalige en selectieve programma's', dat wordt het motto. NWO wil zich concentreren op de allerbeste onderzoekscholen. 'Daarbij zal de kwaliteit van het onderzoeksmanagement mede bepalend zijn.'

Het is natuurlijk de vraag in hoeverre de universiteiten in staat zijn om op al deze ontwikkelingen in te spelen. Her en der heerst scepsis. Geelhoed stelt dat de overheid de door het kabinet gewenste topkwaliteit, concurrentie en samenwerking niet zal gaan afdwingen. De universiteiten zullen spontaan mee moeten doen, maar dan moet er wel bereidheid zijn.

Twijfel

Eerdere ervaringen op dit vlak rechtvaardigen een zekere twijfel, houdt Geelhoed de VSNU voor. Hij noemt twee 'gemiste kansen' uit het recente verleden. De drie TU's hebben jaren geleden de fusieplannen voor één Technologische Universiteit Nederland (drie vestigingen, één doelstelling, één CvB) getorpedeerd. En recent zijn de universiteiten verantwoordelijk voor een wildgroei aan onderzoekscholen, waarvan er nu zo'n honderd zijn. 'Met die versplintering zijn we niet gelukkig', aldus Geelhoed.

De secretaris-generaal ziet in de universitaire wereld een 'hoog bureaucratie-gehalte' en een 'sterk introverte cultuur'. Als gevolg daarvan houden de universiteiten zich te weinig bezig met de versterking van hun maatschappelijk draagvlak. 'De universiteiten hebben een legitimatieprobleem, en dat maakt ze kwetsbaar. Het gemak waarmee 500 miljoen bezuinigingen werd opgelegd wijst daar ook al op', aldus Geelhoed.

Omdat vanzelfsprekende legitimatie ontbreekt zal het technisch-wetenschappelijke bestel zijn meerwaarde voortaan zelf moeten gaan bewijzen. De VSNU zal dus zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen voor het verbeteren van kwaliteit, concurrentie en samenwerking. 'Maar als de VSNU zich opstelt als een slecht kartel, blaast ze zichzelf op', aldus Geelhoed.

Reacties

Geelhoeds verhaal roept de nodige reacties op. Is het geen 'gotspe' dat het kabinet ondertussen 500 miljoen bezuinigt op onder meer technologiebeleid? Geelhoed erkent dit, maar verwijst snel naar de nota Kennis in beweging, die een pakket technologiestimulering bevat ter waarde van zo'n 200 miljoen gulden. Het verwijt dat de overheid zelf de universiteiten in een verlammend keurslijf van regeltjes heeft gestopt wordt door Geelhoed deemoedig aanvaard. 'Een keurslijf van klassiek Oost-Europese trekken.'

Een goede kennisinfrastructuur vereist de opleiding van voldoende goede ingenieurs en natuurwetenschappers. Tijdens het seminar komt dan ook de toekomst van het technisch hoger onderwijs ter sprake. De VSNU heeft voor dat thema minister dr.ir. J. Ritzen van OCW gestrikt. Deze laat het echter afweten vanwege de afkeuring door de Eerste Kamer van de prestatiebeurs; Ritzens rede wordt voorgelezen door een van zijn topambtenaren.

Ritzen gaat, gezien de huidige werkloosheid onder ingenieurs, in op de vraag of in Nederland nu een overschot of een tekort aan ingenieurs dreigt. Volgens Ritzen heeft Nederland nog altijd meer hoger opgeleide technici nodig om de economie op peil te houden. Ritzen betreurt daarom de houding van de industrie, die volgens hem het imago van de techniek bij jongeren schaadt door de recente massa-ontslagen in de R&D. De industrie moet de incidenteel hoge werkloosheid van technici en bèta's juist proberen te beperken, de loonpositie van jonge technici en bèta's verbeteren, en ook veel meer aandacht besteden aan hun loopbaanontwikkeling en bijscholing. 'De industrie moet een signaal geven dat techniek loont!'

Blankert relativeert overigens de zorg over het arbeidsmarktperspectief voor ingenieurs. De werkloosheid onder ingenieurs is relatief laag. Volgens Blankert baseren de sombere prognoses zich op cijfers uit het recente economische dal. De conjunctuur trekt echter weer aan. Toenemende kennisintensiviteit onder kleine en middelgrote ondernemingen kan de arbeidsmarkt voor hogere technici voorts uitbreiden. In sommige sectoren, zoals die van elektrotechnisch ingenieurs, kan zelfs een tekort ontstaan.

Verbreding

Hier staat het met de kwaliteit van de technische en bèta-opleidingen? Volgens Ritzen zijn de vaardigheden goed, maar aan de ontplooiing schort het nog. 'Technici en bèta's laten zich teveel in de rol van wereldvreemde studiekop drukken', meent Ritzen. De opleidingen hebben een te smalle, technisch-wetenschappelijke basis. Een verbreding is gewenst. Ritzen is benieuwd naar het effect van de vijfjarige studieduur. De inbreng van het bedrijfsleven bij de curriculum-herziening biedt vertrouwen.

Het bedrijfsleven is volgens Blankert en Meijer best tevreden over de vakkennis van afgestudeerden, maar het wil ook graag dat ingenieurs hun vakkennis multidisciplinair kunnen combineren met bedrijfsmatige en maatschappelijke kennis, ook van 'randgebieden' zoals milieu, dat ze een pragmatische toepassingsgerichtheid bezitten en goede communicatieve vaardigheden. Ook zij juichen toe dat faculteiten hun curricula nu voor het eerst systematisch aanpassen in samenwerking met het bedrijfsleven.

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.