We schrijven augustus 1970. Vijfentwintig jaar later liggen de lapjes grond van de Biologische Tuinvereniging Drienerlo (BTD) er vakkundig geschoffeld bij. De stokbonen lopen al uit, thijm en salie geuren de kruidentuin uit en de blaadjes van de beukenhaag die het paradijsje afschermt van de campus, wiegen zachtjes in de wind. Het is lunchtijd; zo nu en dan stapt een UT-tuinier door het hek, graaft wat in de vruchtbare grond, wast zijn handen en vertrekt weer naar kantoor of laboratorium. Honderdtwintig tuintjes van elk vijftien bij anderhalve meter, verscholen achter de Boerderij en voor de argeloze campusbezoeker nauwelijks zichtbaar. Volgende week donderdag viert de vereniging haar vijfde lustrum met een receptie en - hoe kan het anders - een tuinfeest.
Karel de Jonge - u-raadslid, onderwijsdecaan bij Informatica en campustuinier van het eerste uur - loopt prijzend en inderdaad met een lichte blos op de wangen langs de veldjes radijs en rabarber. Hij komt er nog graag, ook al is zijn bezit in het volkstuinencomplex van de Twentse universiteit gedecimeerd tot een paar bessestruiken. 'Misschien over twee jaar, als ik met de vut ga, neem ik weer een tuin. Nu heb ik er te weinig tijd voor.'
Over het waarom van het tuinieren kan hij kort zijn. Natuurlijk: de rust, de ontspanning, het buitenleven, allemaal heel mooi. 'Maar wat belangrijk is, is dat je hier mensen ontmoet van de hele universiteit. Van hoog tot laag. Hier komen mensen nog echt bij elkaar, terwijl de tendens is dat iedereen zich steeds meer terugtrekt binnen het eigen specialisme of de faculteit.'
De Jonge blijft even staan en wijst op een smetteloos aangeharkt tuintje. 'Dat ziet er toch schitterend uit? Moet je kijken, kaarsrecht gezaaid en geen onkruid te zien.'
Het lapje grond hoort toe aan BTD-voorzitter Jan van Weers. 'Sperciebonen, rabarber, wortels, uien', somt hij op. 'Tomaten, kool, asperges. Als voorzitter moet je toch het goede voorbeeld geven.' Niet dat het nodig is; het terrein oogt als een goed onderhouden Engels park en slechts een enkeling laat het onkruid welig tieren.
Dat was in de beginjaren van de vereniging - die toen nog idealistisch en met gevoel voor ironie DDT heette - wel anders. Iedereen die behoefte had aan tuinieren stapte er binnen. Een bestuur was er niet, laat staan contributie of registratie van de leden. 'Milieubeweging, blote voeten en witte pakken', vat voorzitter Van Weers de eerste jaren samen. Een anarchistische vrijplaats, midden op het campusterrein, waar met respect voor de natuur biologisch en makro-biotisch werd geteeld. In de meeste tuintjes werd de natuur volgens de heersende ideeën gewoon de vrije loop gelaten. Soms tot ergernis van de door de campusdecaan aangestelde 'beheerder'. De Jonge laat een brief zien, waarin hij gesommeerd wordt orde te brengen in zijn wildernis. 'De natuur haar gang laten gaan, dat was toen de mode. Met alle chaotische toestanden, verwaarlozing en landje-veroveren van dien.'
Na twee jaar verdween de chaos. In 1972 werd DDT omgedoopt tot tuinvereniging BTD met een bestuur, administratie en contributie (die nu exact negen gulden bedraagt - per jaar). De idealen van toen zijn er nog steeds, al zijn ze wat naar de achtergrond verdrongen. Insecticiden, herbiciden en kunstmest zijn taboe (wat, zegt Van Weers terwijl hij het woekerende kweekgras inspecteert, een eeuwig gevecht met het onkruid oplevert) en het bestuur schafte onlangs een tijdtabel aan voor de leden die tuinieren volgens de regels van de makro-biotisme. 'En als je het zo bekijkt tellen we best wel wat vegetariërs onder de leden', zegt voorzitter Van Weers.
Groente
Wat het ledental betreft gaat het, na een lichte terugval in de jaren tachtig, uitermate goed met de Drienerlose hoveniers. Alle tuintjes zijn bezet en ook studenten lijken de weg naar het rustgevende stukje campus te vinden. Er is zelfs een kleine wachtlijst, en dat terwijl de andere volkstuinen in Enschede kampen met een gemiddelde leegstand van twintig procent.
Dat het goed gaat met de campustuinen 'komt door het verenigingsleven', weet Marco Berloth, zesdejaars bestuurskunde en fervent UT-tuinier. Voor zijn studie en de gemeente Enschede deed hij onderzoek naar het fenomeen volkstuinieren. Bijzonder aan de BTD is dat er veel gezamenlijk wordt gedaan, zo merkte hij op. Er is een gemeenschappelijke kruidentuin, een boomgaardje, een hoek met bessestruiken en een bak waaruit de volkstuiniers naar believen sla-