Nieuwe onderzoekcentra impuls kennistransfer

| Redactie

De UT wil regionale Kleine Technologische Instituten (rKTI) oprichten die onderzoeksopdrachten gaan doen voor het midden- en kleinbedrijf. Het gaat daarbij vooral om onderzoek met een sterk toegepast karakter dat buiten de reguliere universitaire onderzoeksprogramma's valt. De nieuwe facilitaire instituten zouden het innovatievermogen van het kennisintensieve bedrijfsleven in de regio moeten gaan versterken. Een & ander is uitgewerkt in een notitie die het CvB onlangs naar de U-Raad heeft gestuurd.

Binnen een rKTI - ook wel Universitair Technologisch Instituut (UTI) of Academische Werkplaats genoemd - gaan studenten, ontwerpers en promovendi in een 'bedrijfsmatige werkomgeving' innovatief onderzoek doen voor en in samenwerking met kleinere kennisbedrijven in de regio. Dat onderzoek kan het hele traject bestrijken van fundamenteel onderzoek tot en met het ontwikkelen en uittesten van prototypen. De centra zullen ook intensief samenwerken met de Grote Technologische Instituten (GTI's) en TNO.

De UT zet de rKTI's op samen met UT-onderzoeksinstituten en de stichting Business & Science Park. Aanzetten zijn er op het gebied van polymeren, membranen, laserbewerking van materialen en micro-elektronica, te weten de Stichting Kunststoffen Nederland (SKN, opgericht door UT en Wadinko, gevestigd in het Ondernemingshuis), het Membraan Applicatie Centrum Twente (MACT, opgericht door UT en B&ScP, gevestigd in het BTC), het Laser Applicatie Centrum Twente (LACT, op te richten door de UT en drie regionale laserbewerkingsbedrijfjes) en Twente Micro Products (TMP, opgericht als MESA-spin-off, gehuisvest bij MESA). Bij deze vier initiatieven gaat het nog niet om 'echte rKTI's', benadrukt CvB-lid dr. F. Schutte.

Zowel UT als bedrijfsleven hebben volgens de notitie voordeel van rKTI's. Het midden- en kleinbedrijf krijgt de beschikking over laagdrempelige, relatief goedkope onderzoeksfaciliteiten, terwijl de UT nieuwe markten kan aanboren voor haar onderzoek. De rKTI's kunnen bovendien een stimulans zijn voor de Twentse ir-opleidingen; ze vormen een ware 'kweekvijver' doordat (aankomend) ingenieurs, ontwerpers en promovendi in multidiscipliniaire teams en in contact met de praktijk leren te werken. Zo wordt volgens de notitie de 'uitstraling' van de UT over de hele linie vergroot. Een & ander moet volgens Schutte aanvullend zijn op bestaande transfer via TRD.

De plannen passen in de discussie over de rol van de TU's binnen het Nederlandse technologiebeleid. De TU's zouden via een laagdrempelige kennistransfer richting midden- en kleinbedrijf een grotere bijdrage kunnen leveren aan de versterking van de technologische infrastructuur en het concurrentievermogen van de Nederlandse industrie. In dat verband wordt de ontwikkeling bepleit van kennisintensieve onderzoeksclusters die de innovativiteit van het midden- en kleinbedrijf kunnen opkrikken.

Zo wil het Nederlands Forum voor Techniek en Wetenschap de technologische infrastructuur verbeteren door het creëren van een 'nationaal strategisch kennisreservoir', waarbij de rKTI's op deelgebieden 'publieke kennis' opbouwen als fundament voor de verdere ontwikkeling van interessante toepassingen en produkten (een concept dat vergelijkbaar is met dat van de zogenaamde Faraday-centra bij Britse universiteiten).

De voornemens van de UT, die vorig jaar al in het Instellingsplan 1995-1998 werden aangekondigd, bouwen overigens voort op eerdere plannen van de TU Eindhoven. De TUE bleek in oktober 1993 vergaande afspraken te hebben gemaakt met het ministerie van EZ voor de oprichting van een rKTI/UTI, dat dan betaald zou moeten worden uit de aardgasbaten. EZ trok de plannen echter weer in, naar verluidt na een intensieve tegenlobby van TNO.

Voor de financiering van de rKTI's rekent de UT op de eerste, tweede en derde geldstroom (contractonderzoek, regionale Europese fondsen zoals EFRO, participatie). Voor de opstartfase heeft de UT alvast 150 duizend gulden uitgetrokken. 'Een aanjaagpremie van 25 duizend gulden per aandachtgebied',zegt Schutte. 'Straks moeten de middelen van de betrokken vakgroepen komen, die hun uitgaven echter weer zullen kunnen dekken door de inkomsten uit contractonderzoek.' De toekomstige omzet zal volgens Schutte per gebied uiteenlopen, maar zeker 'enkele tonnen' per jaar kunnen bedragen.

Over rechtsvorm en bestuurlijke organisatie van de toekomstige rKTI's wordt nog nagedacht. Een rKTI moet onderdeel zijn van de UT, omdat de universiteit verantwoordelijk wil zijn voor de kwaliteit van onderwijs en onderzoek & ontwikkeling binnen de rKTI's. Tegelijkertijd moeten de directie en staf van de rKTI's zo zelfstandig en flexibel mogelijk kunnen opereren. Te denken valt aan stichtingen waarbij de UT zitting heeft in het bestuur.

Volgens Schutte is nog niet aan te geven op welke termijn de UT tot daadwerkelijke oprichting van rKTI's zal overgaan. Bij de huidige activiteiten gaat het vooralsnog om een 'bescheiden-aanzet-tot'. 'Het met veel elan opzetten van een rKTI op dit moment zou wel eens tot een conflict met TNO kunnen leiden, en daar zijn wij niet op uit', aldus Schutte.

De positie van TNO staat ter discussie vanuit de roep om een samenhangend innovatiegericht technologiebeleid. Het afgelopen week verschenen rapport van de Commissie Bedrijfsleven-TNO bepleit een bedrijfsmatiger werkwijze voor TNO, en stelt kenniscentra voor waarin TNO, GTI's, universiteiten en regionale instanties, zoals de Innovatiecentra, samenwerken met het bedrijfsleven om ook kleinere bedrijven van dienst te kunnen zijn.

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.