De Rekenkamer uit haar kritiek in een rapport over het contractonderzoek en -onderwijs bij de dertien Nederlandse universiteiten dat afgelopen week openbaar werd gemaakt. Al in 1988 waarschuwde de Rekenkamer voor achterstanden in het financieel beheer; zij constateert nu dat substantiële verbetering is uitgebleven. Opmerkelijk is dat het eindrapport de harde uitspraken van het vorig jaar verschenen interim-rapport handhaaft.
De achtergrond van het rapport is het feit dat de universiteiten sinds de jaren tachtig steeds meer bijverdienen via de derde geldstroom (mede om de afnemende inkomsten uit de andere geldstromen te compenseren), terwijl financieel beheer en toezicht hiermee geen gelijke tred hebben gehouden. De totale inkomsten van de universiteiten uit de derde geldstroom zijn gestegen van 525 miljoen gulden in 1989 tot 958 miljoen gulden in 1992. Dat is ruim 17 procent van de totale inkomsten van de instellingen.
Kritiek
De kritiek van de Rekenkamer is niet mis. De universiteiten brengen te weinig in rekening voor het contractonderzoek en -onderwijs dat zij uitvoeren; de klanten betalen vaak minder dan de integrale kostprijs. Meer dan de helft van de universiteiten weet niet hoeveel derde geldstroom-projecten zij hebben lopen. Geen enkele universiteit weet precies wat de contractactiviteiten aan tijd en middelen kosten, omdat een deugdelijk tijdverantwoordingssysteem voor contractonderzoek overal ontbreekt. Bij de meeste universiteiten bestaan verder geen goede financiële afspraken met de aan de instelling gelieerde derde geldstroom-stichtingen. De Colleges zijn veelal onvoldoende geïnformeerd en toegerust voor effectieve controle.
Het gevolg is, aldus de Rekenkamer, dat het ministerie van O&W onvoldoende garanties heeft voor een goed financieel beheer van de contractactiviteiten. Dit klemt te meer omdat de richtlijn dat derde geldstroom-activiteiten niet ten laste van de rijksbijdrage mogen komen, sinds vorig jaar met de nieuwe Wet op het Hoger Onderwijs en het Wetenschappelijk Onderzoek is vervallen. De instellingen zijn daarmee veel autonomer geworden.
De Rekenkamer vindt dat terwille van beter inzicht in de doelmatigheid van de besteding van de rijksbijdrage de in de WHW voorziene 'globale sturing' vanuit Den Haag daarom 'nadere invulling' moet krijgen. Tot nu toe is de minister 'zeer terughoudend' geweest met corrigerende maatregelen.
Nuttig
De VSNU noemt in haar reactie het rapport van de Rekenkamer nuttig. Men erkent dat het financieel beheer en toezicht van derde geldstroom-activiteiten geen gelijke tred hebben gehouden met de groei van die activiteiten. Het Rekenkamer-rapport houdt de instellingen in die zin een nuttige 'spiegel' voor die zeker als 'handreiking' zal worden gebruikt.
Wel plaatst de VSNU kritische kanttekeningen bij het rapport. Volgens de VSNU schetst de Rekenkamer een 'eenzijdig' beeld. De derde geldstroom omvat echter een enorme verscheidenheid aan activiteiten: het gaat niet alleen om de echte commerciële activiteiten, maar ook om alle financiering die niet onder de rijksbijdrage of NWO-gelden valt, aldus de VSNU.
Het merendeel van de gelden is volgens de VSNU afkomstig van overheden, gesubsidieerde instellingen en 'collectebus-fondsen' (zoals de Hartstichting) die niet bereid of in staat zijn de integrale projectkosten (inclusief overhead, huisvesting en wachtgelden) te vergoeden. Wanneer dergelijke projecten binnen het eigen onderzoekprogramma passen is echter sprake van gezamenlijk belang, en kan derhalve de inzet van eigen middelen door de vakgroepen gerechtvaardigd zijn. De VSNU wijst er op dat de universiteiten niet meer verplicht zijn de integrale kosten door te berekenen.
Decentraal
Verder vindt de VSNU dat de Rekenkamer teveel uitgaat van centrale regulering en een strikte scheiding van geldstromen. In werkelijkheid zijn de beheerstaken bij de universiteiten gedecentraliseerd, en zijn de geldstromen opgenomen in integraal financieel management bij de faculteiten en vakgroepen. De beheersbenadering van de Rekenkamer zou volgens de VSNU een bedrijfsmatige aanpak van de derde geldstroom doorkruisen.
De conclusie van de Algemene Rekenkamer als zou de huidige gang van zaken een doelmatig financieel beheer van derde geldstroom-activiteiten onvoldoende waarborgen is te 'generaal'. Op facultair niveau wordt wel degelijk goed gecontroleerd. 'Ook bij de door de Algemene Rekenkamer gehanteerde normen is het eindoordeel dat de meerderheid van de derde geldstroomactiviteiten wel aan die normen voldoet', zo stelt de VSNU.