Frederiks heeft bekeken wat de universiteiten hebben gedaan met de veertien visitatierapporten die zijn verschenen tussen 1991 en 1993. Sinds 1988 wordt elke universitaire opleiding eens in de zes jaar bezocht door een commissie. Een kleine club van deskundigen gaat dan na of de kwaliteit van elke opleiding de toets der kritiek kan doorstaan. De beoordelingen worden gebundeld in een visitatierapport vol aanbevelingen, waarmee de opleidingen hun voordeel kunnen doen.
Maar lang niet alle opleidingen trekken zich iets van een visitatierapport aan, heeft Frederiks ontdekt. Vaak zeggen zij dat er sinds het bezoek van de commissie al veel veranderd is. Of zij menen dat er vlak voor het bezoek al veranderingen zijn doorgevoerd, waarvan de effecten nog niet zichtbaar zijn. Toch ondernemen zij op 53 procent van de aanbevelingen actie. Vaak geldt: hoe abstracter de aanbeveling, hoe beter men zich erin kan vinden. Met name over concrete suggesties om het curriculum, de studiebegeleiding en de slaagkansen van studenten te verbeteren is een opleiding nogal eens ontevreden. En als er al na lang vergaderen wordt besloten om concrete acties te ondernemen, dan is er altijd nog de individuele docent of manager: zij zijn vaak niet geneigd om `mee te doen' als de aanbevelingen hun autonomie raken.
Hoewel opleidingen klagen over de zware belasting zijn ze redelijk tevreden over het visitatiestelsel. Volgens driekwart van de gevisiteerde opleidingen leidt een bezoek van de commissie ook echt tot een kwaliteitsverbetering. Wel pleiten zij voor een grotere betrokkenheid van docenten.