Dit jaar mochten de universiteiten voor het eerst zelf de hoogte bepalen van het zogeheten 'instellingscollegegeld'. Dat kan gevraagd worden van iedereen die geen recht heeft op studiefinanciering: studenten die meer dan zes jaar hebben gestudeerd, ouder zijn dan 27 jaar, van buiten de Europese Unie komen danwel deeltijder of extraneus zijn.
Voor deeltijders varieert het collegegeld tussen 1600 gulden (Brabant) en 2010 gulden (Delft). De meeste universiteiten berekenen 1850 gulden, de UT 1800 gulden. Vier universiteiten laten studenten 3300 gulden betalen voor de deeltijdvariant als ze zich na zes jaar voltijds studie inschrijven. In Leiden is dit zelfs 3450 gulden.
Voor voltijders is het gangbare tarief voor 'instellingsstudenten' 3300 gulden. Leiden vraagt 3450 gulden. Eindhoven en Twente zijn het goedkoopst. Daar moeten alle voltijdsstudenten een collegegeld van 2400 gulden betalen. Ook het retributiebeleid is niet overal gelijk. Het meest in het oog springt de Leidse en Groningse regel dat studenten met een instellingscollegegeld geen geld terugkrijgen als ze in de loop van het studiejaar afstuderen.
Voor instellingsstudenten die een tweede studie volgen, zijn de tarieven evenmin eenduidig. De Vrije Universiteit, Twente en Nijmegen laten hun studenten voor een tweede studie het dubbele tarief betalen. Bij de andere universiteiten kan men met een 'enkel' tarief verschillende studies volgen.
