De houding van het Verenigd Koninkrijk tegenover Europese integratie is altijd een tweeslachtige geweest. Door de jaren heen strijden bij de Britten negatieve gevoelens en een positieve opstelling om voorrang. Drs. Gerard Tadema heeft in het kader van zijn afstudeeropdracht bij de faculteit Bestuurskunde de Britse houding tegenover Europese integratie bestudeerd. Tadema concludeert dat een negatieve opstelling in veel gevallen uit gevoelens van nationalisme kan worden verklaard, terwijl een positieve Britse opstelling tegenover 'Europa' in de regel op economische belangen van het Verenigd Koninkrijk blijkt terug te voeren. Op basis van zijn bevindingen verwacht Tadema dat bij de Britten economische overwegingen de doorslag zullen geven of ze hun pond uiteindelijk in één Europese munt zullen laten opgaan.
Tadema voerde zijn afstudeeropdracht uit bij de afstudeerrichting Europese Bestuurskunde. Een van de onderwerpen waaraan de faculteit Bestuurskunde aandacht besteedt, is het verband tussen nationalisme en Europese integratie. De Britse houding tegenover 'Europa' wijkt vaak sterk af van de houding van andere landen. De 'Euroscepsis' is nergens zo sterk als in het Verenigd Koninkrijk. Tadema onderzocht in hoeverre die Britse houding door nationalisme verklaard kan worden. Hij baseerde zich daarbij op een theoretische verkenning van dr.ir. L. Weerdenburg, oud-docent bij Bestuurskunde, die daarover binnenkort onder de titel 'Nationalisme versus Europese integratie' zal publiceren. Nationalisme is een veel gebruikt maar moeilijk te omschrijven begrip. Het gaat uit van het idee dat naties de 'natuurlijke' eenheden zijn waarin volkeren zich verenigen in deze wereld. Zij kennen een nationale identiteit die gebaseerd is op het samenvallen van culturele met politieke territoriale grenzen. Het bestuur van de natie op grond van de soevereiniteit van een volk krijgt dan zowel een culturele als een politieke legitimatie. In strikte zin is deze gedachte onhoudbaar, omdat door migratie, veroveringen en internationale huwelijken volkeren open zijn voor invloeden van buitenaf en nationale grenzen een zekere kunstmatigheid hebben.
Ontwikkelingen op technologisch, economisch en sociaal gebied leiden er toe dat staten in toenemende mate met elkaar gaan samenwerken in internationale verbanden, waardoor begrippen als natie en nationalisme achterhaald lijken te raken. De Europese integratie, die na de Tweede Wereldoorlog in verschillende vormen plaatsvindt, is daar een goed voorbeeld van. De laatste jaren lijkt er echter sprake te zijn van een soort heropleving van het nationalisme. De vraag is hoe zich dat verhoudt tot die voortschrijdende Europese integratie. De Britse houding tegenover 'Europa' kan daar bij uitstek antwoorden op geven. Tadema heeft zich allereerst afgevraagd of Brits nationalisme bestaat. Hoewel het Verenigd Koninkrijk bewoond wordt door mensen die zich in de eerste plaats Engelsman, Schot, Welshman of (Noord-)Ier te voelen, is er wel degelijk sprake van een loyaliteit jegens het Verenigd Koninkrijk, oftewel Brits nationalisme. Dat blijkt onder meer uit de grote meerderheid van de inwoners die er trots op is zich Brits te noemen en uit de beperkte kiezerssteun voor nationalistische partijen in Schotland en Wales.