Faculteiten houden stand in zware tijden

| Redactie

Kommer en kwel, ach en wee. Dat beeld overheerst tot nu toe als de financiële positie van de faculteiten ter sprake komt. Ook het supplement van de begroting 1996 ademt die sfeer uit. Zijn het politieke statements of is het echt zo erg? Hoe het ook zij, de tien faculteitsdirecteuren (waarvan één adjunct) denken hun schepen voorlopig nog wel drijvende te houden. Het water staat weliswaar hoog, maar

Kommer en kwel, ach en wee. Dat beeld overheerst tot nu toe als de financiële positie van de faculteiten ter sprake komt. Ook het supplement van de begroting 1996 ademt die sfeer uit. Zijn het politieke statements of is het echt zo erg? Hoe het ook zij, de tien faculteitsdirecteuren (waarvan één adjunct) denken hun schepen voorlopig nog wel drijvende te houden. Het water staat weliswaar hoog, maar nog niet tot aan de lippen. Ingrijpende reorganisaties zijn niet te verwachten. Minister Ritzen heeft de universiteit precies waar hij ze hebben wil. Zijn bijdrage dekt steeds minder de kosten van het onderwijs en (fundamenteel) onderzoek. Maar dankzij het ondernemende karakter van de vakgroepen blijft het circus draaien. Bovendien staat kwaliteitsverbetering in een hoog vaandel. Op deze en volgende pagina's de stand van zaken.

TEKST: Monica van der Garde en Lydia Tacx

Weinig ruimte over voor extra taken (TO)

Bezuinigingen, drs. Derk Bosker van Toegepaste Onderwijskunde (TO) is tijdens zijn loopbaan niets anders gewend. 'Daar moeten we niet al te dramatisch over zijn. We hebben al verschillende operaties overleefd. Dit overleven we ook wel. Ik denk dat wij een hele vitale faculteit zijn.'

De begroting voor 1996 laat een tekort zien van 5,4 ton. 'Dat betekent dat we begroot (heft de vinger) interen op onze reserves. Tenminste, als we nu verder niks doen en dat zijn we niet van plan!' De jaarrekening van 1994 vermeldt nog een positief resultaat van drie ton.

'De eerste geldstroom verkeert in een penibele financiële situatie. Ook de tweede geldstroom houdt niet over. In de onderzoekvisitatie wordt ons onderzoek 'at the top of all rankings' genoemd. Dat zou zich uiteindelijk ook moeten vertalen in een toename van tweede geldstroomplaatsen. Maar wij hebben geen 'eigen' NWO-stichting.'

De prognose voor de derde geldstroom is 4,7 miljoen, op een totale begroting van vijftien miljoen. Een 'zorgpunt' is echter dat het instituut voor onderzoek van het onderwijs SVO, verantwoordelijk voor 50 procent van de omzet van het Onderzoek Centrum Toegepaste Onderwijskunde (OCTO), wordt opgeheven. De financiële middelen worden voor 70 procent overgeheveld naar NWO. 'De kansen die dáár liggen moeten we dus benutten', stelt Bosker. Daarnaast meent de faculteit op basis van de goede onderzoekprestaties flink te kunnen profiteren van de Centrale Stimulering Onderzoek.

TO kampte een aantal jaren geleden met een lage instroom. 'Daar hebben we dan ook aan gewerkt. Dit jaar hadden we zo'n honderd eerstejaars. Maar daarnaast kan ook het studierendement hoger. Daarom zijn we momenteel bezig met het ontwikkelen van een kwaliteitsplan om het onderwijs verder te verbeteren.'

Om de financiële nood te lenigen is afgelopen jaar het TO-lab gereorganiseerd. Van de achttien personeelsleden zijn er twee via natuurlijk verloop afgevloeid. Voorts is afgesproken dat de vijf vakgroepen die kampen met tekorten, die opvangen uit eigen bronnen. Oftewel via de derde geldstroom. 'Daar zijn wel grenzen aan. De eerste geldstroom is je ijzeren voorraad. Daarop bouw je je infrastructuur. Ik verwacht echter niet dat de eerste geldstroom verder zal reduceren. Ik denk dat we in staat zullen zijn onze huidige taken te blijven uitvoeren. Maar er is weinig ruimte voor extra taken.'

Lucratievere contracten afsluiten

'De tijd dat het faculteitsbestuur handenwrijvend een zak met geld, toen nog krediettoewijzing genoemd, bekeek en zich afvroeg 'wat kunnen we daar nou eens mee doen' is al lang voorbij. Toch zie ik de toekomst niet negatief in. Door bewust, planmatig en kritisch te zijn kunnen we best een goed beleid realiseren. Zonder gedwongen ontslagen en met behoud van kwaliteit van onderwijs en onderzoek', aldus M. van de Graaf van de faculteit Chemische Technologie (CT).

Het gaat met CT dan ook relatief goed. Aan de faculteit zijn nu meer aio's verbonden dan tien jaar geleden en twaio's bestonden toen nog helemaal niet. De aantallen eerstejaars zijn teruggelopen, maar minder drastisch dan bij CT in Eindhoven en Delft en de faculteit is de grootste van de drie gebleven. Maar hoe je het ook wendt of keert, de inkomsten blijven achter en moet CT bezuinigen. Uit de bedrijfsreserve konden de afgelopen jaren de tekorten nog worden bijgepast, maar deze zijn structureel en op termijn verwacht de faculteit 2 à 2,5 miljoen gulden minder uit de eerste geldstroom te ontvangen. Ook de derde geldstroom neemt af. Eind januari start de eerste discussieronde over de vraag hoe de faculteit er in het jaar 2000 uit gaat zien. De resultaten van de gesprekken worden neergelegd in een strategisch plan.

Van de Graaf: 'De inschatting is dat het heel erg moeilijk zal zijn de faculteit in de breedte te handhaven. Het aantal studenten en promovendi per wetenschappelijk medewerker is al groot, maar het afstoten van leerstoelen zou versmalling van het curriculum betekenen en effect hebben op de instroom van nieuwe studenten. We moeten bij bezuinigingen oppassen dat we niet in een neerwaartse spiraal komen.'

De faculteitsdirecteur staan meerdere bezuinigingsscenario's voor ogen: de kaasschaafmethode en het bundelen en/of terugbrengen van een aantal leerstoelen. Dit zal volgens Van de Graaf consequenties hebben voor de formatie van de faculteit, maar geen gevolgen mogen hebben voor het vaste personeel. Al laat de pensioneringsgolf bij CT tot 2002 op zich wachten en is moeilijk in te schatten hoeveel medewerkers gebruik zullen maken van de vut-regeling. 'We hebben altijd nog de derde geldstroom. Misschien kunnen we vast personeel daarmee betalen, hoewel de speelruimte niet groot is. Het aanstellen van meer promovendi uit deze fondsen biedt geen soelaas, omdat ze vaak meer kosten dan opleveren. We moeten derhalve selectiever zijn en lucratievere contracten afsluiten. We redden het wel.'

Herziening van de facultaire strategie (WMW)

Ze hadden het zo mooi uitgekiend bij WMW. Door bezuinigingen zou dit jaar het tekort op de eerste geldstroom slechts één ton bedragen, in plaats van de vijf à zes ton in 1994. De faculteit stelde een nieuw verdeelmodel in en vakgroepen moesten meer en beter opletten waar ze hun geld aan wilden uitgeven. Ook moest het aannemen en inhuren van nieuw personeel zorgvuldiger. De verhoogde personeelslasten (als gevolg van het zogenaamde ABP-complex) gooien voor dit jaar echter roet in het eten. Het tekort komt 2,5 ton hoger uit. Dat de balans toch in evenwicht is, is te danken aan de derde geldstroom, waar sprake is van een positief exploitatieresultaat.

'Alles wat we in de eerste geldstroom tekort komen wordt door de derde geldstroom gedekt. Met ongeveer dertig procent van de totale begroting vormt deze een aanzienlijk deel van de begroting', legt P. Fij uit. 'Alleen het totale resultaat telt. Uiteindelijk rekenen wij dáár de vakgroepen opaf. Maar de kosten moeten wel daar gelegd worden waar ze gemaakt worden. Als je een derde-geldstroom contract aangaat, moeten de kosten ook daar geboekt worden. Ook een kamer en computer horen daarbij. En we moeten wel reëel blijven. De eerste geldstroom is de vaste bron van inkomsten en daarop baseert de faculteit haar beleid.'

Toch is dat volgens Fij niet het enige probleem. De verschillen tussen de vakgroepen zijn groot. Sommigen renderen goed, anderen draaien met verlies. 'De faculteit erkent dit probleem. We zijn nu bezig met een herziening van onze facultaire strategie. In het voorjaar moeten we die discussie afgerond hebben', vervolgt Fij. 'Daarnaast moet de nadruk komen te liggen op meer samenwerking tussen de WMW-vakgroepen. We denken hierbij met name aan meer samenwerking binnen het communicatie- en het zogenaamde MUMFORDcluster. Daarmee spelen we in op de ontwikkeling van grotere verbanden. Zo vormen we een sterk front naar de buitenwereld en spelen we in op de ontwikkelingen in het kader van de modernisering van de universitaire bestuursorganisatie'.

De top van WMW lag omstreeks 1990, omdat toen ook de negen andere UT faculteiten topjaren doormaakten. Immers, WMW levert heel veel onderwijs toe aan andere faculteiten, omstreeks tachtig procent. 'We gaan mee met de groei en krimp van de technische faculteiten', zegt Fij daarover.

Vrezen voor de toekomst van WMW doet hij niet: 'Binnen onze twee-kernen universiteit zijn wij heel belangrijk. De ingenieur die aan de UT wordt opgeleid moet meer kennis kunnen vergaren dan alleen zijn eigen technische vakgebied. Anders is hij of zij te eenzijdig opgeleid. Daarnaast is er een financieel argument: het onderwijs dat WMW verzorgt voor de technische opleidingen, levert de UT geld op. Het door WMW verzorgde deel van het technisch curriuculum is een stuk goedkoper dan dat van de technische faculteiten, maar de UT krijgt van het ministerie wel geld voor technische studenten, die dus heel wat studiepunten bij WMW halen.'

Op alle fronten blijven scoren (EL)

De afgelopen twee jaar werd in de begroting van de faculteit Elektrotechniek aanspraak gemaakt op de reserves om voorziene (forse) tekorten op de eerste geldstroom af te dekken. Dit jaar is gekozen voor bezuinigingen. 'Want', zegt faculteitsdirecteur ir. M.W. Florijn, 'de verwachting is dat er op termijn nog slechtere tijden komen. Nu profiteren wij door het model nog van de hoge instroom eind jaren tachtig, begin jaren negentig.'

Tweede en de derde geldstroom vormen inmiddels 30 procent van de totale begroting. 'De eerste geldstroom is net voldoende om ervoor te zorgen dat er een behoorlijke infrastructuur is. Dan blijven een pen en een stukje papier over om het eerste projectvoorstel te schrijven.' Op dit moment lijkt de concurrentie om de tweede geldstroom steeds groter te worden. De derde geldstroom stijgt echter, omdat het aantal bedrijven dat onderzoek sponsort -Elektrotechniek doet niet aan contractresearch- toeneemt.

Somber is Florijn niet. 'Er is op dit moment geen aanleiding om drastisch te reorganiseren.' Hij vindt dat het College van Bestuur 'paniekerig' reageert op de huidige ontwikkelingen: 'Ze zeggen al dat we in de toekomst een kleinere universiteit zullen worden. Wat ik niet hoor, zoals onze decaan tijdens zijn nieuwjaarsspeech zei: 'We moeten blijven scoren.' Hoe je het rapport van de onderzoekvisitatiecommissie ook leest: wij komen er als beste uit. Daarnaast moeten we knokken om de studenten hiernaartoe te krijgen. We moeten proactief zijn, een vrij agressief beleid voeren.'

Elektrotechniek heeft centraal de buikriem aangehaald door onder meer niet langer mee te betalen aan de aanstelling van aio's. Ook zijn geen middelenmeer gereserveerd voor ondersteuning door het Onderwijskundig Centrum. De faculteit verwacht hiervoor geld van de Centrale Stimulering. Daarover wil Florijn 'even wat kwijt': 'De universiteit hanteert nu een model dat toch behoorlijk financiert op basis van prestaties. Er komt bovendien een dynamisering van de onderzoekfinanciering aan. We moeten blijven scoren op de tweede en derde geldstroom, we moeten goed uit de onderwijs- en de onderzoekvisitatie komen. In het licht daarvan begrijp ik niet waarom al deze potjes worden bedacht waarvoor je weer projectvoorstellen moet schrijven. Ik signaleer gewoon om mij heen dat de werkdruk meer dan acceptabel hoog is. En het enige dat we kunnen verzinnen is nog meer werk genereren. Volstrekt fout, dat begrijp ik totaal niet.'

Geldstromen

Eerste geldstroom : middelen die de UT rechtstreeks krijgt van het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen en door het CvB volgens een vast verdeelmodel naar de faculteiten worden doorgesluisd.

Tweede geldstroo m: middelen die de UT ontvangt via de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO); hiervoor moeten onderzoekers projectvoorstellen indienen waarvan slechts een deel wordt gehonoreerd.

Derde geldstroom : middelen die de UT verwerft via contractonderwijs en -onderzoek voor derden.

Reserves zijn op, vertrouwen blijft (WB)

'Als het zo doorgaat zijn we eind van dit jaar failliet', valt J. van Jonbergen met de deur in huis. 'Het gaat goed met de studentenaantallen en goed met de visitaties, maar slecht met de financiën. De reserves van Werktuigbouwkunde zijn op en er is geen geld meer voor onderzoek.'

Desondanks ziet Van Jonbergen de toekomst met vertrouwen tegemoet. Zoals het ministerie tot grote woede van de klassieke universiteiten voor de universiteiten van Maastricht, Eindhoven, Rotterdam en Enschede een extra potje ter beschikking stelde, het zogenaamde B-deel, om de scheefgroei een beetje recht te trekken tussen de universiteiten, zo zal het College van Bestuur dat ook doen tussen de faculteiten, gelooft hij: 'Ik heb er rotsvast vertrouwen in dat het CvB WB niet zal laten vallen. Het kan gewoon niet anders. We trekken heel veel studenten. We worden niet voor niets een paradepaardje genoemd.'

De grootste klachten bij WB zijn de verhoudingsgewijs grote werkdruk ('we kunnen geen mensen meer missen') en de onbalans tussen onderzoek en onderwijs. Van Jonbergen pleit dan ook voor het herindelen van onderzoeksplaatsen: 'Meer onderwijs geven betekent dat we minder over houden voor onderzoek, maar zonder onderwijs geen studenten en geen universiteit. Het enige waar wij echt invloed op kunnen uitoefenen is performance en daar meer studenten mee trekken. Maar het is wel demotiverend dat we dat niet meer kunnen betalen.'

Nog meer bezuinigen is volgens Van Jonbergen niet meer mogelijk, want 'wat de kosten betreft zitten we al op het bot'. De consequentie van de tekorten is dat de docenten nogal belast zijn, stelt hij. Het onderwijs krijgt meer uren dan er aan geld eigenlijk beschikbaar is. Van Jonbergen heeft zijn hoop derhalve gevestigd op de dynamisering van het onderzoek 'en daarmee is het CvB op de goede weg'.

Tegelijkertijd ziet de faculteitsdirecteur niet veel in het vergroten van de derde geldstroom. 'Onderwijs en fundamenteel onderzoek moeten uit de eerste geldstroom kunnen worden betaald. Daar moet het bedrijfsleven buiten blijven. Overheidsgeld is het fundament onder de Nederlandse universiteiten. Daarvan moeten we kunnen draaien en niet van toevallige giften ofinterne doorberekeningen. '

Geen verjonging, geen nieuw beleid

'Eind jaren '80 zagen we al aankomen dat de baten (de eerste geldstroom) de kosten (met name de personele lasten) niet meer zouden dekken. In het najaar van 1992 werd duidelijk dat er absoluut wat moest gebeuren en is een vacaturestop ingesteld. Het personeelsbestand is sindsdien met tien 'fulltime equivalenten' afgenomen, zo'n tien procent van het totaal. Dat heeft de personele lasten met zo'n zeven ton verlaagd. Als je de situatie vergelijkt met de somberheid van 1992, moet je nu zeggen, we redden het wel', concludeert drs. F.L. Lagendijk van Toegepaste Wiskunde Desondanks beraadt een strategiecommissie zich op de toekomst. 'Ondanks die vacaturestop hebben wij op de eerste geldstroom een krappe begroting en daarbij komt dat de toekomst onzeker is. De instroom is gedaald, meer nog dan werd gevreesd. Direct financieel vertaalt zich dat niet zo sterk, onder meer omdat TW ook veel doet aan toelevering. Maar het tast het imago van de faculteit wel aan. Als de hele UT-instroom afneemt heeft dat voor ons wel forse consequenties. En hoe zullen de plannen van het College voor de onderzoekdynamisering uitpakken? Blijven we even succesvol in tweede geldstroom projecten als we nu zijn?

'Momenteel doen wij het in de tweede geldstroom beter dan verwacht. De twee ontwerpersopleidingen boeren ook vrij goed. Daardoor lijkt het alsof wij er warmpjes bijzitten, maar die extra inkomsten zijn allemaal geoormerkt. Met voorzichtig beleid en handhaving van de vacaturestop kunnen we het steeds net redden. Maar dat betekent géén verjonging, géén nieuw beleid. Vraag is of dat verstandig is.'

Door hergroepering en bundeling, selectieve groei en krimp (waarschijnlijk via natuurlijk verloop), zou Lagendijk willen bewerkstelligen dat de faculteit méér wordt dan de som der delen. Ook wordt gekeken of nog efficiencyverbetering mogelijk is, maar dat blijkt moeilijk, wegens de toch al zware belasting van het personeel.

'Wij redden het net. De wiskundefaculteiten van de tu's van Eindhoven en Delft zijn echt door de bodem gezakt. Zij zijn echter verder met het maken van nieuw strategisch beleid. Doordat wij het steeds net hebben gered hoor je bij ons toch geluiden van: 'Moet dat nu allemaal wel zo nodig?' Op dit moment is er geen duidelijkheid over de noodzaak voor het nemen van rigoureuze maatregelen wegens het ontbreken van 'harde' (financiële) randvoorwaarden. Maar we moeten niet alleen intern kijken en zeggen: 'We redden het misschien wel', we moeten ook naar de buitenwereld kijken.' Voorlopig blijft Lagendijk een echte Ruding.

'Spaarpot' doet faculteit das om (BSK)

'De grote bedrijfsreserve doet ons nu eigenlijk de das om', zegt J. Rijkeboer, faculteitsdirecteur van Bestuurskunde. 'Door de hoge instroom hebben we de afgelopen jaren veel kunnen sparen. Het zou niet geloofwaardig zijn als we nu bij het College van Bestuur aankloppen voor meer geld. Hoewel dat hard nodig is, want de prognose is dat we tot het jaar 2000 ongeveer één miljoen per jaar te kort komen in de eerste geldstroom. De derde geldstroom is geen oplossing, want dat geld is geoormerkt.'

De maatschappijwetenschappen aan de UT hebben het niet gemakkelijk volgens Rijkeboer. Niet alleen hebben de technische faculteiten een langere traditie en krijgen ze van oudsher door meer geld toegewezen, ook zijn ze succesvoller in het lobbyen en zitten ze met meer mensen in de universiteitsraad, aldus de faculteitsdirecteur. Bovendien heeft zijn faculteit na een periode van forse aanwas nu te kampen met een terugloop van de studentenaantallen.

Het derde geldstroom-onderzoek wordt bij BSK voornamelijk gedaan door zogenaamde centra. Deze worden met kennis en kunde vanuit de verschillende vakgroepen opgetuigd totdat ze zelfstandig verder kunnen. Zo'n centrum huurt vervolgens medewerkers van de faculteit in om onderzoek te doen. Nadeel van deze constructie is dat de rente van de reserves van de centra niet meer aan BSK toevalt. 'De vakgroepen verrichten weinig derde geldstroom-activiteiten, omdat ze het te druk hebben met onderwijs. Ook voor stimulering van onderwijs en onderzoek en het onderhouden van internationale contacten is amper tijd meer. Hoewel je juist daardoor een bepaalde status kunt opbouwen. Dat is heel jammer.'

Vraag is hoe BSK de tekorten wil opvangen. De faculteit heeft in 1992 al een bezuinigingsronde doorgemaakt en is nog maar net bekomen van die inspanning. Om naar maar te zwijgen van de grote instroom die daarop volgde. 'Reorganiseren willen we niet meer. Met het teruglopen van de studentenaantallen zullen de mensen met de tijdelijke contracten hiervan als eerste de gevolgen ondervinden,' zegt Rijkeboer veelbetekend.

Andere mogelijkheden zijn 'op de kleintjes letten', meer derde geldstroom onderzoek aantrekken en hopen op betere tijden: 'Met onderzoek voor grotere gemeenten en ministeries valt nog wel iets te verdienen. De vakgroepen moeten weer aan de slag naast onderwijs en internationalisering. Maar dat vraagt nog een stevige discussie, want de werkdruk is al groot', vervolgt Rijkeboer. 'Het is vooral zaak dat het CvB zich duidelijk uitspreekt voor een tweekernen universiteit en daar ook consequenties aan verbindt. Anders sukkelen we maar voort.'

Gewend aan krap budget (Technische bedrijfskunde)

Zuinig boekhouden, vanaf het begin af aan een krap budget en al vroeg een langere termijn visie. Dat beleid lijkt voor de faculteit Technische Bedrijfskunde (TBK) vruchten af te werpen. TBK speelt quitte in de eerste geldstroom en houdt over op de derde. Adjunct-faculteitsdirecteur J. Weppelman blijft laconiek onder de soms dramatische berichten van andere faculteiten: 'We hebben het nooit breed kunnen laten hangen en hoeven dus nu minder terug.'

'En' vindt Weppelman, 'we mogen de situatie ook niet rooskleuriger voorstellen dan hij in werkelijkheid is. Op termijn moeten we wel één miljoen terug en het feit dat we op het ogenblik nog geen problemen ervaren komt voornamelijk door de vertragingsfactor in de financiering. We krijgen geld voor het aantal studenten dat we twee jaar geleden hadden. Volgend jaar krijgen we veel minder.'

De faculteit TBK bestaat uit drie onderdelen: technische bedrijfskunde, ontwikkelingskunde en civiele techniek. De laatste vakgroep is in opbouw. Hiervoor geldt dat de komende jaren onderzoek een belangrijker plaats in gaat nemen, nadat aanvankelijk de nadruk lag op de ontwikkeling van onderwijs en het trekken van studenten. 'Maar de prognose is dat als over een aantal jaren de onderwijs- en onderzoeksmiddelen volgroeid zijn, we slechts een fractie krijgen van de vier grote technische faculteiten. Ook voor technische bedrijfskunde vinden we dat we nog steeds te weinig onderzoeksgeld krijgen. We hebben de minste onderzoekseenheden van de hele UT'.

De bezuinigingen bij technische bedrijfskunde kunnen voor een groot deel worden opgevangen uit natuurlijk verloop, vertelt Weppelman. 'Over eenaantal jaren krijgen we te maken met medewerkers die met pensioen gaan. Deze zullen deels niet vervangen worden.'

De omvang van de derde geldstroom neemt bij TBK nog steeds toe. Maar hier kan geen vast personeel op aangenomen worden, want 'het jaar daarop krijg je (mogelijk) geen geld en dat zit je met de wachtgelden in je maag'. Bij Civiele Techniek is door de werkdruk tot nu toe nog weinig aandacht besteed aan het derde geldstroomonderzoek. Desondanks zijn er door de grote binding met de praktijk al grote opdrachten binnengehaald. Voor Ontwikkelingskunde is dergelijk onderzoek moeilijker, omdat dat vooral betrekking heeft op derdewereldlanden, die weinig geld hebben. Daarnaast lopen ook de budgetten van ontwikkelingsamenwerking terug.

Weppelman: 'Ik zie de situatie helemaal nog niet zo negatief in. We zitten in een groeimarkt. En krappe budgetten en zuinig aan doen? Ach, daar zijn we aan gewend.'

Reorganisatie of niet, dat is de vraag (TN)

In mei, kort na zijn benoeming, vreesde dr. H.P. van de Braak van de faculteit Technische Natuurkunde (TN) anderhalf miljoen te moeten bezuinigen op een begroting van negentien miljoen. Er werd daarom een voornemen tot reorganisatie afgekondigd, met als uitgangspunt 'een vitale faculteit met beduidend minder personeel in vaste dienst'. Inmiddels is de 'druk op de ketel aanzienlijk lager'. Voor 1996 wordt een tekort van 425 duizend gulden voorzien. Met name dankzij het afblazen van een deel van de interne bezuinigingen en een minder sterke daling van het aantal tweede geldstroomplaatsen kan de faculteit het hoofd net boven water houden.

'Op dit moment beraden wij ons erover of wij met de reorganisatie moeten doorgaan of niet. Het voornemen om tot een faculteit te komen met minder personeel in vaste dienst blijft gehandhaafd. Het enige waar we nog over nadenken is hoe: is daarvoor een formele reorganisatie nodig of niet?' Het is overigens niet de bedoeling personeel te ontslaan. Gestreefd wordt naar (gestimuleerd) natuurlijk verloop.

De vraag is hoe de faculteit er uit wil komen te zien en of daarvoor grote organisatorische wijzigingen moeten worden doorgevoerd, stelt Van de Braak. Het is 'zeker niet' de bedoeling het aantal leerstoelen te verminderen, 'integendeel'. Er zal meer sprake zijn van 'accentverschuivingen' dan van een vacaturestop. Wel wordt al twee jaar uiterste terughoudendheid betracht bij het aanstellen van personeel in vaste dienst.

Van de Braak constateert dat de huidige financiële situatie de faculteit in de tang houdt. Enerzijds ontbreken middelen om ingrijpen mogelijk te maken, anderzijds is de toestand nog niet zo dramatisch dat rigoureuze maatregelen gerechtvaardigd zijn. 'Het schip kan drijvend worden gehouden door dingen na te laten die eigenlijk wel zouden moeten gebeuren om met opgeheven hoofd de 21ste eeuw in te kunnen gaan.'

Tweede en derde geldstroom maken een kwart uit van de totale begroting. De tweede geldstroom staat echter onder druk, omdat, vermoedt Van de Braak, 'meer varkens de spoeling dunner maken'. 'Noodzakelijk gevolg' is dat de derde geldstroom toeneemt. 'De faculteit kan niet draaien zonder tweede en derde geldstroom, is zelfs niet in staat het onderwijs te verzorgen dat er van wordt verwacht. Dat geldt denk ik voor de hele UT. Ik kan wel zeggen dat ik dat geen gezonde situatie vind, maar het parlement heeft dat nu eenmaal besloten.'

Tekort aanzienlijk minder dan geraamd (INF)

De toekomst voor Informatica leek vorig jaar zó somber dat een ingrijpende reorganisatie onvermijdelijk werd geacht. Voortschrijdend inzicht leidde echter tot een 'herijking' van het dramatische toekomstscenario: 'Wij hoeven aanzienlijk minder diep in eigen vlees te snijden dan we aanvankelijk dachten', vertelt drs. F.J. van der Avert.

'Middelen die vroeger direct naar de faculteiten gingen zijn nu in de Centrale Stimulering gestopt. Wij mogen daar toch wel flinke bijdragen van verwachten. Daarnaast is de prognose voor de tweede geldstroom door intensievere activiteiten aanzienlijk opgehoogd. Ook is de ontwikkeling van de studentenaantallen redelijk gunstig. Verder is er een zeker natuurlijk verloop geweest. Het tekort over de komende jaren is daarom aanzienlijk minder dan geraamd. Door de reserves aan te wenden kunnen we het wel uitzingen. Bij ongewijzigd beleid hebben we tot het jaar 2000 een tekort van enkele tonnen op jaarbasis. Dat wás geraamd op 3,5 miljoen.'

'De reorganisatie is niet stopgezet, maar we hebben de doelstellingen bijgesteld. Doel is niet langer collectief gedwongen ontslag, maar efficiency- en kwaliteitsverbetering. Daarom zijn we momenteel bezig de toekomst van de faculteit onder de loep te nemen. We zullen een uitermate restrictief personeelsbeleid voeren. Als er vacatures ontstaan proberen we die intern te vervullen. Dat betekent wel dat je van het personeel verwacht dat het bereid is zich ook in te zetten op een andere plek. Met natuurlijk verloop kunnen we de formatie nog enigszins terugbrengen. Maar als je jarenlang de deuren moet dichthouden kun je geen nieuw beleid voeren. Toch willen we ook proberen ruimte voor beleid te creëren. Bovendien willen we een efficiencyverbetering in het onderwijs doorvoeren.'

Van de Avert denkt dat de faculteit nu in een redelijk stabiele situatie verkeert. 'Kansen die er liggen om te groeien zullen we oppakken. Qua onderwijs door nieuwe opleidingsvormen en qua onderzoek door ons heel sterk te profileren op onder andere telematica.' De UT heeft ingezet op een topinstituut telematica, dus wellicht dat de Centrale Stimulering hierbij behulpzaam kan zijn. Toch is Van der Avert, net als zijn collega's, enigszins sceptisch over dit beleidsinstrument: 'Als het effect is dat het geld toch terecht komt waar het anders ook terecht zou zijn gekomen, ben ik er niet gelukkig mee. Dan is het geen goed beleidsinstrument, maar heb je alleen meer werk en meer kosten gecreëerd. Het moet wel een meerwaarde hebben.'


D. Bosker

M.van de Graaf

P.Fij

drs.M.Florijn

J. van Jonbergen

F.Lagendijk

J. Rijkeboer

J.Weppelman

P. van de Braak

F.van de Avert

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.