Maar er zijn ook vraagtekens, zegt Le Pair. 'Wat gaat er over vier jaar gebeuren? Bestaan de industriële consortia dan nog? Als de industrie dan niet meer zo geïnteresseerd is, maar de overheid blijft de financieringsvoorwaarde hanteren, dan is er een continuiteitsprobleem.'
Le Pair vraagt zich ook af of het mogelijk zal zijn hooggekwalificeerde (buitenlandse) onderzoekers aan te trekken, als die niet voldoende zekerheid over de toekomst krijgen. Gezien de verminderde instroom aan de universiteiten is het verder nog onzeker of Nederland straks zelf wel voldoende onderzoekers bij elkaar kan brengen.
Ook is Le Pair benieuwd naar de wijze van invulling van het onderzoekspotentieel dat de topinstituten bij de universiteiten zullen 'detacheren'. Als dat vooral aio's en postdocs bij huidige vakgroepen betreft, dan voorziet hij een vermindering van de aanvragen voor STW-projecten op de betreffende technologiegebieden. Resulteert de oprichting van de TTI's in een duidelijke versterking van de 'senior staff' van de universiteiten, dan zou er wel eens extra beroep op STW-budgetten gedaan kunnen worden.
STW zal overigens onverminderd aandacht hebben voor de technologiegebieden van de TTI's. 'We gaan niet al het polymerenonderzoek uitsluiten, of standaard de aanvragen vanuit TTI's weigeren. Dat frustreert mensen alleen maar, en er zou leuk onderzoek buiten de boot kunnen vallen.'
Er is één aspect van de TTI's waar Le Pair mordicus tegen is, en dat is de naam. 'Alsjeblieft zeg. Wie noemt zichzelf nu een topinstituut, of een leading technology institute? Iedere medewerker die zich in het buitenland zo moet presenteren, zal zich rot schamen.' Ook houdt de naamgeving een diskwalificatie in van ander Nederlands onderzoek, dat wel degelijk van internationale topkwaliteit kan zijn, vindt hij.
LePair heeft vorige week in een brief aan de vier TTI's gevraagd naar een andere benaming om te zien. Hij suggereert 'Plancius instituut', naar Petrus Plancius (1552-1597), beroemd als vervaardiger van aardrijksundige kaarten, globes en zeevaartkundige instrumenten en een van de oprichters van de West-Indische Compagnie. Plancius was tevens de oprichter van een 'instituut' dat behalve geografie en zeevaartkunde ook economische en culturele aspecten van de overzeese gebieden bestudeerde. Het werd gefinancierd door zowel 'industrie' als 'overheid' - door rederijen en compagnieën maar ook door de gemeente Amsterdam.
In alle opzichten vergelijkbaar met de TTI's dus. En het bekt ook best aardig: Plancius-instituut voor Polymeeronderzoek, Plancius-instituut voor Telematica. Dat Plancius zelf van deze gebieden nog geen weet kon hebben, dat maakt natuurlijk niets uit. Want hadden Max Planck en Fraunhofer ooit gedacht dat hun namen Duitslands topinstituten zouden sieren?