De top-50 wordt samengesteld op basis van een gewogen som van het aantal wetenschappelijke publicaties (Nederlandstalige en niet-Nederlandstalige boeken, artikelen en rapporten, en publicaties in 'gerenommeerde media'). Van Vught bracht 53 titels op zijn naam, drie minder dan de nummer een, de Rotterdamse economisch en sociologisch psycholoog J. Veenman, en negen meer dan de nummer drie, de Amsterdamse socioloog C. Schuyt.
Behalve hoger onderwijs-expert Van Vught staan nog twee andere Twentse wetenschappers op de productiviteitsranglijst: de bestuurskundige prof.dr. R. van der Veen (BSK, vakgroep Organisatie & Financiën, nummer 24 met 26 publicaties) en de chemicus/filosoof prof.dr. A. Rip (WMW, vakgroep Filosofie van Wetenschap & Techniek, nummer 31 met 30 publicaties).
De statistici van Mens & Maatschappij lieten het niet bij het turven van publicaties. Zij pluisden ook de Social Science Citation Index over de bewuste periode na op de scores van Nederlandse sociologen - volgens hen een betrouwbare indicatie voor 'internationale impact'. In die tweede ranglijst staat Rip met 40 citaties op een eervolle zestiende en Van Vught met 10 verwijzingen op de 53ste plaats. Topscorer, met 170 citaties, is de Groningse hoogleraar sociale psychiatrie J. Ormel.
De twee ranglijsten vertonen grote verschillen. Zo is hoogleraar A. Korsten (Open Universiteit) met zijn 47 publicaties precies nul keer geciteerd, terwijl omgekeerd citatie-topscorer Ormel met 29 publicaties op de productiviteitsranglijst niet hoger komt dan de 75ste plaats. Mens & Maatschappij laat het in het midden, maar het is duidelijk dat kersverse boeken niet meteen worden geciteerd, flutartikelen worden genegeerd, en klassieke meesterwerken nog jarenlang door vakgenoten worden aangehaald.
De tellers constateren in 1995 een fikse stijging van de productiviteit van de vaderlandse sociologen. Wel blijken veel publicaties korte stukken in 'niet-gerenommeerde media' te zijn. De helft van de publicaties wordt door meer dan één persoon geschreven. In totaal deden 170 sociologen aan de meting mee. Deelname geschiedt op vrijwillige basis, hoewel alle voltijd-hoogleraren sociologie in de tellingen zijn meegenomen.
