Knellender nog is het twee dagen eerder. Grouw-Giethoorn. Even na Akkrum weten we dat het verstandig is om spoedig wat te gaan drinken, maar hoe we ook turen over het Sneekermeer en over de Langweerder Wielen, nergens is een chocoladekraampje te bekennen. Als om ons te plagen voert de route pal langs de chocolademelkfabriek in Scharsterbrug. Zoetbruine dampen stijgen op uit de schoorsteen, maar onze oren en onze neuzen zijn de enige die er van mogen proeven. Het water loopt ons in de mond, en bevriest ons in de baarden.
Het grootste knelpunt blijft echter 'de bruggen'. Ja, er ligt voldoende ijs onder, maar het lijkt verdorie wel alsof de winter ieder jaar bij een hogere waterstand inzet. Katten met elastieken achillespezen kunnen het bukkend nog wel aan. Ik niet. Als ik mijn hoofd niet meteen al stoot, dan blijf ik wel aan mijn rugzakje hangen, waarna ik alsnog met mijn achterhoofd tegen de onderkant van het brugdek klap. Mutsen dienen bij mij al lang niet uitsluitend om de kou te weren.
Een natuurmens wil ik zijn. Weg van de airco-griepjes, de huishoudziektes, de genetisch gemanipuleerde hondenuitlaters en de andere welvaartsneurosen. Ja, als ik in mijn eentje midden op het Tjeukemeer rijd, een straffe wind tegen die de stuifsneeuw langs mijn schenen slaat, doen voel ik mij klein, en dan voel ik mij machtig tegelijk. Een natuurmens wil ik zijn. Maar dan wel bediend van warme chocolademelk, van dorpen met een stamkroeg, en venbruggen die omhoog gaan.
Ja, een natuurmens wil ik zien. Ik heb een flinke vacht haar op mijn benen - Ik kan een zwakke scheiding leggen op mijn dijen. Of een permanentje. Of een coup soleil. Het is allemaal mogelijk, al zal ik het nimmer doen, wat dit is het soort getont waarvan ik gruw. Maar ook woelig tierend brengt mijn haardos niet wat ik ervan verwacht. Vanaf de kruin, middenop de knieën, trekt de kou door mijn botten omhoog. Volgende keer bij de Elfstedentocht trek ik toch maar een lange broek aan.