Voorwaarde is wel dat de major verwant is aan de basisdiscipline, zo adviseert het MT. Techniek-studenten mogen geen hoofdvak kiezen uit de maatschappijwetenschappen, gamma-studenten niet uit de ingenieursdisciplines. Later in de studie, als de minor moet worden gekozen, is kruisbestuiving tussen de twee kernen juist wel de bedoeling.
De toekomstige student zal dus op twee momenten tijdens zijn studie moeten kiezen. De eerste keuze, die voor de major, kan volgens het MT het best gemaakt worden na het tweede jaar. Voor de vierjarige doctorandus-studies is dat een logisch moment, voor sommige vijfjarige ingenieursopleidingen niet, omdat die een basisgedeelte kennen van drie jaar. Daar krijgt de major een plaats naast het basiscurriculum, dat gedurende het derde en vierde jaar zal worden afgebouwd.
Met de minor, zo adviseert het MT, kan in de vierjarige studies het best begonnen worden in de loop van het derde jaar. In de vijfjarige studies eventueel pas in het vierde jaar. De omvang van de minor, 21 studiepunten, staat niet ter discussie, de manier van aanbieden wel: als blok van een half jaar of versnipperd door de major heen. Dit gaat van minor tot minor verschillen. Het doorslaggevende argument hiervoor zal van roostertechnische aard zijn.
Om de beoogde 'breedheid' te garanderen, mag de minor niet afkomstig zijn uit dezelfde opleiding als waarin de student zijn major kiest. Verder mag alles, hoewel sommige opleidingen zich het recht willen voorbehouden om bepaalde combinaties te verbieden. Het MT laat in het midden welke opleidingen dit zijn, en hoever zij willen gaan in hun restricties.
In totaal moeten 45 majors en 35 minors van de grond worden gebracht. Nieuw is het plan om een aantal interdisciplinair hoofdvakken in te richten, de zogenaamde 'interopleidings-majors'. Gedacht wordt aan grensgebieden als biomedische techniek, veiligheidsstudies, risicomanagement, en gezondheidsstudies. De participerende opleidingen zullen de verantwoording krijgen voor het onderwijs, terwijl de bestaande instituten de student ruimte gaan bieden voor het doen van onderzoek.
De bedoeling is dat de eerste major-minorstudenten in augustus 1999 beginnen. Tot 2001 hebben de opleidingen de tijd om hun majors en minors samen te stellen. Het MT pleit voor een snel op te richten werkgroep die problemen op het gebied van inroostering en studeerbaarheid van de minors in kaart moet brengen. Om minor-wildgroei te voorkomen, stellen rector en decanen voor om het aanbod van bijvakken centraal te organiseren.
major/ minor
Draagvlak voor vrije keuze
Grote verrassing van het MT-advies is dat de opleidingen en masse hun disciplinaire reserves hebben laten varen. Toen major-minor gelanceerdwerd, stuitte de gedachte aan een bijvak buiten de discipline bij verschillende hoogleraren op grote bezwaren. Zou de ingenieur niet teveel aan vakkennis inboeten? Zou hij gespecialiseerd genoeg blijven om mee te dingen op de internationale markt?
Ging het toen om 21 studiepunten buiten de deur, nu stemt de hele onderwijsgemeenschap in met vrije keuze van de major, die zo'n 65 studiepunten bestrijkt. Dat is niet één, maar een paar stappen verder. Hoewel die major 'aanpalend' moet zijn, bestaat de kans dat de 'echte' chemicus, de 'echte' fysicus, de 'echte' bestuurskundige steeds minder aan de UT te vinden zal zijn. Ter illustratie: straks is een CT'er denkbaar met toegepaste wiskunde als specialisme en een minor internationale bestuurskunde.
Blijkbaar verwacht het MT wel heil van die optie. Het blijft de vraag hoeveel studenten daadwerkelijk een major uit een andere studie zullen kiezen. De meest logische en veilige keuze blijft wellicht toch een hoofdvak uit de eigen studie. Om bokkesprongen te voorkomen zal elke opleiding aangeven welke basis toegang verschaft tot welke major. Zo kan een TO-student nooit een major mechatronica kiezen, noch krijgt een tweedejaars technische natuurkunde toegang tot de major internationale bestuurskunde.
De 'interopleidings-major' biedt volgens het MT iets extra's, omdat de huidige wetenschap niet zelden de grootste vooruitgang boekt op de grens van twee of meer disciplines. Juist daarom lijkt het goed om studenten de mogelijkheid te geven zich te specialiseren op zo'n grensgebied. Hier lijkt flexibiliteit werkelijk hand in hand te gaan met grotere diepgang.
Adder onder het gras is het mogelijke verdwijnen van de W&M-component uit de ingenieursopleidingen. In het advies van het MT staat met kleine letters dat in de vijfjaarscurricula geen ruimte bestaat voor én een minor én de reflectievakken die nu in het derde en vierde jaar zijn ingeroosterd. Als de verbreding middels een minor ten koste gaat van deze vakken, kan er best eens sprake zijn van een versmalling - zeker als een techniekstudent een technische minor kiest.
De Wet op het Hoger Onderwijs schrijft voor dat iedere academicus zich tijdens zijn studie dient te bezinnen. Op zijn plaats in de maatschappij, op de eenheid der wetenschappen, en op zijn latere beroepspraktijk. Het W&M-onderwijs heeft als opdracht deze doelstellingen aan de UT te verwezenlijken. Die vakken kunnen dus niet zomaar geschrapt worden.
Dat vindt ook W&M-decaan Dirk Stemerding. 'Maar ik denk dat het probleem niet zo groot is als het lijkt. Het totale W&M-pakket in de vijfjarige opleidingen bedraagt 16 studiepunten. Vier daarvan zitten in de propedeuse, zes zijn geïntegreerd in het tweede en derde jaar. Van de zes punten die resteren, kan ik me voorstellen dat een deel verdwijnt. Iedereen moet ruimte afstaan voor de inpassing van de minor, en W&M is natuurlijk niet heilig. Het wordt gewoon een kwestie van geven en nemen, van passen en meten.'