Dankzij de 'speerpuntstatus' krijgt het BMTI vijf miljoen gulden extra. Een 'kerstcadeautje', zegt Feijen, dat hij wil benutten om twee kerngebieden binnen het instituut te versterken. Dé gebieden waarop hij spectaculaire ontwikkelingen verwacht: moleculaire, cellulaire en weefseltechnologie en bio-mechatronica.
Bij de weefseltechnologie gaat het er om het delen van menselijke cellen te stimuleren. Dat kan binnen en buiten het lichaam gebeuren. Zo wordt het mogelijk beschadigde 'onderdelen' van het menselijk lichaam te vervangen door natuurlijk materiaal. Totnutoe waren implantaten niet-natuurlijk, meestal van plastic of metaal. De voordelen van lichaamseigen weefsel zijn evident.
Met kraakbeen lukt het 'kweken' al heel aardig, zoals uit de praktijk in Amerika blijkt. Vooral in gewrichten wil deze 'smeerolie' nog wel eens verdwijnen en dat is een pijnlijke aangelegenheid. Kraakbeen groeit langzaam, omdat het heel slecht doorbloed is. De cellen krijgen daardoor maar mondjesmaat voedingsstoffen binnen.
Voor het kweken van kraakbeen worden enkele cellen van de patiënt op een 'ondersteuning' gezaaid. Dit is een afbreekbaar polymeer. Het geheel wordt gebracht in een kweekmedium, een combinatie van voedingsstoffen zoals aminozuren, 'het geheim van de smid', aldus Feijen.
Maar het belangrijkste zijn de groeifactoren. Dit zijn stoffen die de cellen aanzetten om te delen.
In een soort reactor groeit de kweek onder ideale condities, temperatuur, zuurstof enzovoorts, uit tot een stukje weefsel. Dat kan worden geïnplanteerd, waarna de polymere drager afbreekt. Uiteraard in niet-schadelijke componenten. Als de drager poreus en afbreekbaar is kunnen zelfs driedimensionale vormen worden gekweekt.
De groei van weefsel kan ook in het lichaam worden gestimuleerd. In dat geval wordt een polymere drager met een afgiftesysteem voor groeifactoren aangebracht.
Na het succes van 'kunstmatig' kraakbeen hebben de medisch technologen hun zinnen gezet op andere biomaterialen. In Amerika is een onderzoeksgroep er al in geslaagd een stukje bot te genereren. Feijen werkt, samen met de Clemens van Blitterswijk, hoogleraar in Leiden en deeltijd-hoogleraar aan de UT, hard aan de ontwikkeling van een goed proces voor het kweken van botweefsel.
In de weefseltechnologie liggen volgens Feijen 'ontzettend grote uitdagingen' te wachten. Wat te denken van een stukje kunstmatig bloedvat dat van binnen is bekleed met echte endotheelcellen? Het weer verbinden van zenuwuiteinden na een dwarslaesie? Een stukje hart, dat kan worden genplanteerd als een hartinfarct een deel van de hartspier heeft uitgeschakeld? Lever, nieren, longen?
Ho, ho, ho, zegt de van oorsprong polymeerchemicus. Dat gaat vooralsnog veel te ver. Want naarmate een klompje cellen groter wordt, levert de voeding meer problemen op. In organen gebeurt dat door een fijn netwerk van bloedvaatjes. De weefselingenieurs zouden dus kunstmatig een combinatie van cellen moeten produceren, waarbij de uitgroei ten opzichte van elkaar goed is afgeregeld. 'Moeilijk', zegt Feijen. Op gekweekte nieren oflongen hoeven we de eerste twintig jaar niet te rekenen, verwacht hij.
Naast het maken van biomaterialen wil het BMTI met de extra vijf miljoen zijn bio-mechatronisch onderzoek versterken. Dat is gericht op 'tweede generatie' prothesen en orthesen en eventueel implantaten. De huidige generatie is mechanisch en relatief 'dom'. Door toepassing van chiptechnologie en micro-elektronica kunnen hulpmiddelen worden ontwikkeld die 'reageren' en ook 'leren': intelligente prothesen en orthesen.
Het BMTI beschouwt daarnaast 'non-invasieve technieken' als een kerngebied. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het maken van scans. Ook dit onderzoek wil Feijen verder uitbouwen. Daarvoor zal binnen het basisbudget enige reallocatie van middelen plaatsvinden.
De UT heeft stevige wortels in de biomedische technologie. Feijen zette zelf begin jaren zeventig de eerste schreden op dit pad. Hij bracht een jaar door aan de universiteit in Utah, Salt Lake, om de kunst van het maken van biomaterialen af te kijken. Nog steeds is hij er deeltijdhoogleraar en sinds 1976 wisselen de twee groepen promovendi uit.
In Nederland zijn de medische faculteiten in Leiden en Nijmegen al jaren goede partners. Via hen lopen weer connecties naar de respectievelijke academische ziekenhuizen. Vanwege de strategische alliantie van de UT met de VU is het de bedoeling de samenwerking met de VU te intensiveren. Hierbij gaat het vooralsnog om revalidatie-geneeskunde en onderzoek naar de bloedsomloop.
Ook met het Medisch Spectrum Twente werkt het BMTI samen. Liever zag Feijen dat er meer gezamenlijk gebeurde. Maar het MST is geen academisch ziekenhuis en dat betekent bijvoorbeeld dat het (gedeeltelijk) vrijstellen van medisch specialisten voor onderzoek moeilijk is.
Voor het 'kweken' van een stukje kraakbeen draaien biomedisch technologen hun hand niet meer om.