Sociologie trekt zorgwekkend weinig studenten, terwijl varianten als vrijetijdswetenschappen (Tilburg), sociaal-culturele wetenschappen (Amsterdam) en huishoud- en consumentenwetenschappen (Wageningen) wel populair zijn. Zowel studenten als de overheid en het bedrijfsleven vragen om zulke varianten. Deze `wending naar het beleid' ziet de commissie 'niet zonder zorgen aan', omdat het ten koste gaat van het wetenschappelijke gehalte.
Evenmin blij is de commissie dat er zoveel met de sociologie verwante opleidingen zijn. De commissie telt er in totaal 29, verspreid over alle faculteiten. Daarnaast zijn er ook nog multi-disciplinaire studies. Voorbeelden daarvan zijn kunstbeleid- en management binnen de Algemene Letteren of biologie en beleid binnen de studie Biologie.
In dit woud van opleidingen en varianten wil de commissie graag orde scheppen. Dat kan door ze meer met elkaar te verweven en te kiezen voor een major/minor-aanpak. Studenten volgen dan een hoofdvak en kunnen kiezen voor enkele bijvakken, de zogeheten minors. Maar of het zover komt, is de vraag. De commissie is 'niet onder de indruk' van de toekomstvisies van de opleidingen. De commissie is ook niet ingenomen met het niveau van de afstudeerscripties. Docenten keuren nogal eens scripties goed die onder de maat zijn. Positieve uitzonderingen zijn de sociologie-opleidingen Utrecht en Nijmegen. De overige universiteiten schieten 'in meer of mindere mate' te kort. De commissie noemt het overigens 'geen verrassing' dat sociologen-in-spe veel minder dan veertig uur per week aan hun studie besteden.