Carrière maken - waar doe je het allemaal voor? Amerikanen wekken nog wel eens de indruk een pasklaar antwoord te hebben op die fnuikende vraag: voor je jaargenoten natuurlijk. Voor de Amerikaanse alumnus is het om de vijf jaar raak, dan organiseert zijn universiteit de geijkte en drukbezochte class reunion en alleen de dood verschaft een alibi om niet te komen.
Dus komt het er voor de alumnus op aan genoeg loopbaanprogressie te hebben geboekt. Zo'n feestelijke dag op de vertrouwde campus wordt namelijk begeleid door een speciaal boekje met personalia, waarin van iedere jaargenoot valt op te zoeken of de veelbelovende student van toen zijn belofte inmiddels heeft waargemaakt.
Is dat gelukt, dan spint de universiteit er garen bij. Amerikaanse alumni die het breed hebben, laten het tijdens zo'n reünie graag breed hangen. Een rondje met de pet kan op zo'n dag rustig een paar miljoen dollar opleveren. Fundraising heet dat, en is voor universiteiten in Amerika behalve de normaalste zaak van de wereld een eerste levensbehoefte: een aanzienlijk deel van hun inkomsten komt uit donaties.
Logisch dus dat Amerikaanse universiteiten hun oud-studenten koesteren tot over het graf: niet zelden laat een overleden alumnus een flink bedrag na aan zijn geliefde alma mater. Waarom zoveel warmte, vraag je je af, waarom zoveel loyaliteit? Deels lijkt dat een kwestie van mentaliteit. Gestudeerde Amerikanen zien hun opleiding als een investering waarvoor je de rest van je leven hoort terug te betalen.
Nu is die dankbaarheid niet geheel ontbloot van eigenbelang. Los van nut en gezelligheid van zo'n old boys network - je ziet je oude studiemakkers nog eens, je helpt elkaar aan een betere baan - bestaat er een professionele reden om de thuisbasis te blijven steunen. In Amerika betekent een universitaire titel op zichzelf niets, wat telt is wáár je hem hebt gehaald. De reputatie van het instituut bepaalt de waarde van een bul. En dus moet de goede naam van de eigen universiteit in stand gehouden worden.
Dat kan met geld, maar uiteraard ook met hand- en spandiensten. Hooggepositioneerde, succesvolle alumni in het bedrijfsleven kunnen voor hun oude universiteit een doorslaggevende rol spelen bij het binnenslepen van stages en contractonderzoek. Bekleden oud-studenten belangrijke publieke functies, dan straalt dat af op de bakermat: de universiteit. Wat voor scholieren een reden kan zijn om juist daar te gaan studeren.
Maar dat is Amerika, weet ook Alfred Stobbelaar. De alumni-officer is belast met het alumni-beleid van de Universiteit Twente, en schat het belang van vitale banden met oud-studenten hoog in. 'Maar in Nederland werkt het allemaal een beetje anders', zegt hij. 'De Nederlandse academicus draagt helaas geen zegelring met het wapen van zijn universiteit, dat chauvinisme is ons vreemd. Er bestaat hier geen alumnitraditie.'
Maar Stobbelaar bespeurt een kentering. 'Bij verschillende universiteiten rijst momenteel het besef dat oud-studenten een troefkaart kunnen zijn - mits je de contacten op de juiste manier warm houdt. En dat is moeilijker dan je denkt', voegt hij er meteen aan toe. 'In Groningen en Leiden bijvoorbeeld heeft men Amerikanen in dienst die voor ze uitzoeken hoe je alumni het best kunt binden'.
Gebeurt dat goed, luidt de redenering, dan verandert zo'n alumnus op termijn vanzelf in een suikeroom. Friendraising noemt de Europeaan dat. Een Amerikaan kijkt er niet van op als hij een week na zijn afstuderen een brief krijgt waarin hij om geld wordt gevraagd. Daar kun je bij een Nederlander niet mee aankomen.
Of het werkelijk van een 'vierde geldstroom' komt, blijft voorlopig dus de vraag. Stobbelaar: 'Uit onderzoek blijkt dat Nederlanders, als ze al geld afstaan, liever schenken aan goede doelen. Het is typisch Europees om onderwijs te zien als een overheidsverantwoordelijkheid. Daar ga je als particulier toch geen geld in steken? Die houding verander je natuurlijk niet zomaar, daar moet je als universiteit voor werken.'
Dus zal de UT haar alumni - momenteel zo'n veertienduizend man - iets speciaals moeten bieden. Er moet letterlijk een band geschapen worden. 'Daar zijn we druk mee bezig', zegt Stobbelaar. 'Om te beginnen verstrekken we voor wie wil een life-long e-mailadres. Kost maar vijftien gulden per maand, en het aardige voor ons is dat zo iemand herkenbaar blijft als oud UT-student: [email protected]'
'En natuurlijk gaan we reünies organiseren. De eerste alumnidag is gepland op 29 oktober, en zal groots van aanpak zijn. Er komt een feest met oude campusbands, en we denken aan een dagprogramma met lezingen, vakinhoudelijk danwel populair-wetenschappelijk. Hopelijk schiet zo'n reünie wortel, wordt het vaste prik voor een heleboel mensen.
Die inspanningen, hoopt Stobbelaar, resulteren uiteindelijk in een 'vriendennetwerk' naar Amerikaans model. 'Het zou toch prachtig zijn als oud-studenten met een warm gevoel de campus verlaten, en dat gevoel hun leven lang blijven uitdragen? Op Amerikaanse campussen kun je geen collegezaal vinden, wat zeg ik: vind je geen lantarenpaal die niet vernoemd is naar een gulle oud-student.' Glunderend: 'Wat dat betreft hebben wij hier nog genoeg te vergeven, dacht ik zo.'
![]()