DC praat al niet meer over 11 september

| Redactie

Washington DC is een stad in oorlog. Anders dan Kabul, maar toch. UT-Nieuwsredacteur Peter Buwalda bezocht de hoofdstad van Amerika voor een interview met internetuitvinder en UT-eredoctor Vinton Cerf. En passant polste hij de stemming op en rond Capitol Hill. 'Het Pentagon? Meneer, daarover praten we niet meer. Dat gunnen we Osama niet.'

Schiphol, dinsdag 6 november

Vliegen was altijd al spannend. Bang ben ik nooit geweest, maar een uitgesproken liefhebber: dat ook niet. De belangrijkste vaardigheid van de stewardess is haar glimlach tijdens hevige turbulentie. Maar nu dus Washington DC.

Het reisbureau heeft geadviseerd om tweeënhalf uur voor boarding aanwezig te zijn. Dit in verband met verscherpte veiligheidscontroles. Normaal lap ik dit soort adviezen aan mijn laars, maar de wereld is veranderd. Ruim op tijd meld ik me op Schiphol.

Vliegen op Washington, veel zin heb ik er op voorhand niet in. Maar gelukkig heb ik broers. 'Je voelt niks van zo'n aanslag', zei de ene, 'bovendien binden ze je netjes vast.' De ander zei: 'Ze concentreren zich op bruggen in Californië. Maar dat is natuurlijk maar een afleidingsmanoeuvre.'

Ik vlieg met United, één van de twee maatschappijen die 11 september getroffen werden. Om bij de incheckbalie te komen moet ik een met linten afgezet traject volgen: er is werk van gemaakt. Bij de metaalscanners en x-ray-installaties posten militairen. Een geüniformeerde douanière neemt me vanachter een desk een psychologisch interviewtje af.

'Buwalda, Buwalda... Klinkt niet echt Nederlands, of wel?'

'Fries.'

'Waarom gaat u naar Washington?'

'Om iemand te interviewen.'

'Wie dan?'

'Vinton Cerf, de uitvinder van het internet.'

Kritisch: 'O. Ik dacht dat Al Gore het internet had uitgevonden.'

'Dat dacht Al Gore ook ja. Maar het was Vinton Cerf.'

'Waar verblijft u in Washington?'

'Weet ik nog niet.'

'Weet u dat niet? Wat gek.'

'Ik weet pas sinds eergisteren dat ik naar Amerika ga, dus...'

'Pas sinds eergisteren? Dat vind ik helemaal vreemd. Vertelt u nog eens wie uw opdrachtgever is.'

Met wat moeite weet ik de dame ervan te overtuigen dat de UT een bonafide organisatie is, en dat journalisten nu eenmaal niet ver vooruit plannen. Ik vertel haar dat ik het fijn vind dat ze zo goed doorvraagt, wat ik overigens oprecht meen. Het geeft me een veilig gevoel. 'Voor ons niets nieuws', antwoordt ze. 'Dit doen we al sinds Lockerbie.' Die laatste opmerking doet enige afbreuk aan het zojuist verworven gevoel van veiligheid.

Washington DC, 7 november

Vandaag is de dag van het interview. Ik heb om twee uur 's middags met Cerf afgesproken in de National Press Club. Vanuit Nederland leek het een enorme toer om daar te komen. Metro's, bussen, taxi's en zweeftreinen. Maar gelukkig blijkt mijn hotel op geringe afstand van de Press Club.

Hoewel DC talloze keren kleiner is dan New York - er wonen ongeveer achthonderdduizend mensen - heeft de stad veel weg van Manhatten. Wie het eiland uit New York knipt en de wolkenkrabbers wegdenkt, houdt Washington DC over: hetzelfde rooster van brede streets en avenues. Huizen met prachtige gevels, brede trottoirs met weelderige bomen erlangs. Veel taxi's, om de zoveel kruispunten een metrostation.

Het weer is formidabel. In de parkjes die her en der door de stad zijn aangelegd zitten kantoormensen in hemdsmouwen te lunchen. Wie niet beter weet, krijgt de indruk dat dit Washington DC op zijn best is. De taxichauffeur die me gisteren van Dulles Airport naar de stad heeft gereden dacht daar iets anders over.

Sir, this city is doomed, zei hij. Hij bleek ervan overtuigd dat Bin Laden een nucleaire aanval aan het voorbereiden is, een dreiging waarvoor ook president Bush gewaarschuwd heeft. De man heet Jasper Lee Williams, en hoewel blank als een lelie, vertoont hij trekken van de great American cabdriver.

Als jongeman overleefde hij de landing op Normandië; weer thuis werd hij taxichauffeur; midden jaren tachtig schopte hij het tot privéchauffeur van Ronald Reagan. 'Vijf jaar lang', zegt hij zonder een spoor van trots. 'Nancy was oké, maar met Ron zelf had ik weinig.' Volgens het ID boven zijn voorruit wordt Williams binnenkort tachtig. Veel beter kun je ze niet krijgen.

Met z'n baseballcap op z'n vriendelijke Amerikaanse hoofd, zag Williams eruit als patriot. Maar zo sprak hij niet. Van oorlogen moet hij niets weten. Over de Tweede Wereldoorlog: 'Bang om te sterven was ik niet. Jonge kerels willen spanning en avontuur. Ja toch? Maar ik heb m'n portie gehad. Als ik mocht, zou ik mijn leven niet over doen.'

Over de huidige war on terror: 'Mijn kleinzoon zit momenteel in de Golf, op een vliegdekschip. Ik ben als de dood dat hem iets overkomt. Alle oorlogen gaan om geld. Altijd maar die smerige dollar. Ook nu weer. Ze pakken Osama aan om de wereldeconomie te redden. Ze bombarderen Afghanistan om de wapennindustrie op gang te houden.'

Stemmen doet Williams niet meer. Sinds Reagan op zijn achterbank zat, is hij zijn geloof in de 'crooks up there' verloren. Veel zin om te praten over de aanslag op het Pentagon en de antraxbrieven had hij niet. 'Meneer, die ellende zwijgen we hier dood. Amerikanen zitten niet bij de pakken neer. Ze krabbelen op en gaan weer door.'

De Press Club laat zich snel vinden. Ik hou wel van Amerikaanse stedenbouw. Geen bochten, grachten, hoven en prieeltjes. Met wat middelbareschoolwiskunde kom je overal waar je zijn moet. De National Press Club blijkt een members club van voorname journalisten te zijn. Mijn naam ontbreekt op de goudkleurige plaquette.

Vinton Cerf heeft de weg ook kunnen vinden. Het interview verloopt redelijk voorspoedig. Cerf blijkt een gentleman met Amerikaanse jovialiteit. Hoewel in principe bescheiden, vergelijkt hij zichzelf zonder blikken of blozen met Graham Bell, de uitvinder van de telefoon. Terecht waarschijnlijk.

Woensdag, 8 november

Het is een stuk goedkoper om pas in het weekend naar huis te vliegen. Dus heb ik nog drie dagen Washington DC in het verschiet. Laten we die zo nuttig mogelijk gebruiken, neem ik me tijdens het ontbijt met scrambled eggs en muffins voor. Carl Greenhouses bellen. Die zou mooi passen in de deskundigenserie die we sinds de terreuraanslagen in UT-Nieuws hebben lopen.

Charles Groenhuijsen blijkt een druk bezet man. De eerste keer dat ik naar de NOS-redactie in Washington bel, krijg ik Tim Overdiek.

'Is het dringend?'

'Ja', lieg ik.

'Oké'

'Met Charles.'

'Ja, dag meneer Groenhuijsen, met Peter Bu...'

'Vind je het erg om morgen terug te bellen? Dank je.' Ingesprektoon. Dit zijn ook geen tijden om correspondent in Washington DC te zijn.

Morgen houdt Bush in Atlanta zijn speech over de binnenlandse veiligheid en de oorlog in Afghanistan. Met name de veiligheidskwestie houdt de Amerikaanse gemoederen flink bezig. 's Ochtends en 's avonds voor het slapen gaan zap ik de Amerikaanse stations langs om een indruk van de nationale discussie te krijgen. Die voert tamelijk diep.

Een speciaal kanaal zendt permanent een soort parlementaire enquête uit. Congresleden ondervragen CEO's van luchtvaartmaatschappijen het hemd van het lijf over de precieze details van de verhoogde beveiliging. In Chicago blijkt een paar dagen geleden een man met een geladen stengun en zes bowiemessen door de beveiliging te zijn gewandeld. Geen prettig verhaal.

Een andere zender, booktv, organiseert voortdurend forumdiscussies met wetenschappers, oorlogsjournalisten en andere deskundigen die gepubliceerd hebben over thema's verwant aan de 11 september events. Ik kijk een uur lang naar David Kennedy, een invloedrijk historicus van Stanford en schrijver van het boek Freedom from fear: American people in depression and war. Hij legt nogmaals het verschil tussen Pearl Harbor en New York uit.

Op een ander kanaal bediscussiëren een anchorman en een verslaggever het mediaoptreden van George W. Bush tot dusver. Ze vinden dat hij zichzelf wel erg weinig op de televisie laat zien. 'Bill Clinton zou er onder deze omstandigheden niet af te slaan zijn', zegt de verslaggever. 'Bush is meer een man van daden', probeert de anchorman. 'Ik denk dat Bush gewoon niet zo'n prater is', neemt de verslaggever over. 'Er bestaat een website die het aantal openbare Bushzinnen van meer dan twintig woorden bijhoudt. De verzameling groeit angstvallig langzaam.'

Donderdag, 9 november

Vandaag ga ik posten bij het Witte Huis. Dat hoort er wel een beetje bij. De ruïne van de Pentagonvleugel staat niet op het programma. Ik woon zelf al anderhalf jaar naast een ontplofte woonwijk. Dat vind ik genoeg.

Het Witte Huis ligt midden in de stad, omgeven door allerlei ministeries waarvan de gebouwen vernoemd zijn naar eerdere presidenten. Een hek van vijfhonderd meter lang scheidt een net zo uitgestrekt gazon. Midden in dat grasveld verrijst de beroemde ambtswoning van de Amerikaanse president. Je kent het van de foto's, maar in het echt maakt het gebouw toch een zekere indruk.

Van de self-guided tour uit mijn reisgids kan voorlopig geen sprake zijn. Dus blijf ik, samen met ongeveer dertig andere geïnteresseerden, voor het hek staan. 'Komt de meneer president zo?', vraagt een heel klein meisje aan haar moeder. 'Nee', glimlacht die, 'meneer Bush heeft het te druk met z'n speech.'

Op het gazon links van het gebouw heeft zich een hele meute pers verzameld. Ik vraag aan een politieagent of ik erbij mag. Geen schijn van kans. Ik haal een oude perskaart te voorschijn. Maakt geen indruk. Zo meteen wordt een bevriend staatshoofd uitgeleide gedaan, weet de agent. Wie het is kan hij niet vertellen.

Ineens duikt er een man met een mountainbike tussen ons op. Hij botst behendig met zijn voorwiel tegen het hek en begint al rondjes cirkelend op luide maar gedragen toon een pleidooi. 'Pigs!', begint hij. 'Jullie zijn allemaal varkens!' Hij wijst naar het Witte Huis. 'Hoe durven jullie een land plat te gooien met onschuldige mensen? Weet er hier iemand waarvan een Afghaan dagelijks rondkomt? Twee dollar! Dat draaien jullie er per minuut doorheen met jullie mobiele telefoontjes.'

De man op de fiets is jong en atletisch. Waarschijnlijk is het een Amerikaan, niets wijst erop dat hij moslim is. Zijn stemgeluid draagt ver, want ook de politieagenten op het bordes van het Witte Huis kijken naar hem. Sommige omstanders houden hun oren dicht. Een corpulente Amerikaan roept 'jackass'. De moeder van het hele kleine meisje begint fanatiek te applaudisseren.

De mountainbiker doet er nog een schepje bovenop. 'En jullie persratten, jullie zijn ook zwijnen, met jullie slaafse pro-amerikaanse rotcommentaartjes. Jullie moeten niet denken dat je hier mee wegkomt. Niemand hier - hij gebaart naar de mensen om hem heen - komt in aanmerking voor het eeuwige leven. Jullie met aardse, materialistische schijnbelangen.'

Vrijdag, 10 november

Ik probeer Charles Groenhuijsen voor een laatste keer. Even overweeg ik om me aan te dienen zijnde Henny Stoel, maar zie ervan af vanwege de toestand in de wereld. 'Charles. Tien seconden', zegt onze man in Washington. Het klinkt alsof we live in het achtuurjournaal zitten. 'Kan ik je mailen', roep ik net voordat hij neer gaat leggen. 'Doe maar', zegt hij. Ingesprektoon.

Maandag, 13 november

Het zit er al weer op. Ik ben alweer thuis. Van vliegangst heb ik op de terugweg geen enkele last gehad. Alles went. Middelbareschool statistiek is een probaat middel. De stewardessen glimlachten beter dan ooit. De man naast mij in het vliegtuig wist zeker dat de luchtvaartindustrie snel weer op zal krabbelen.

De telefoon gaat. Mijn broer. 'Leef je nog?, vraagt hij. 'Nee, we zijn neergestort', zeg ik. 'Geen grapjes', antwoordt hij. 'Zet de televisie maar aan. Er is een vliegtuig op New York gecrasht.'

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.