'Onderzoekers worden te smal opgeleid'

| Redactie

De Nederlandse wetenschap heeft meer dan ooit jong talent nodig. Maar de salarissen zijn laag en het uitzicht op een mooie loopbaan is vaag - dus wie kiest er nog voor de wetenschap? Het Sociaal en Cultureel Planbureau deed er onderzoek naar. Directeur Paul Schnabel vertelt.

Het aantal mensen dat aan promotieonderzoek begint, ligt al jaren rond de tweeduizend per jaar en het aantal dat daadwerkelijk promoveert stijgt zelfs licht. Van de pas gepromoveerden wil maar liefst negentig procent graag in de wetenschap verder. Zeventig procent van hen zegt volmondig 'ja' op de vraag of zij opnieuw voor promotieonderzoek zouden kiezen als ze een herkansing kregen. Dat blijkt uit een enquête van het Sociaal en Cultureel Planbureau onder 150 pas gepromoveerden. Het valt met die vermeende impopulariteit van de wetenschap dus nogal mee.

'Inderdaad', zegt prof.dr. Paul Schnabel, directeur van het SCP. 'Het heersende beeld is heel zwart. Het zou een aflopende zaak zijn met de Nederlandse wetenschap, niemand wil nog een baan in het onderzoek, iedereen kiest voor het snelle geld in het bedrijfsleven enzovoorts. Nu, dat beeld klopt dus niet.'

Niets aan de hand dus? Zo simpel is het volgens Schnabel nu ook weer niet. 'Er is toch wel iets aan de hand. Tien jaar geleden kon je nog vijftig tot honderd sollicitanten verwachten voor een promotieplaats, nu mag je blij zijn als het er vier tot acht zijn. Onder hen zijn steeds meer buitenlanders. Dat is op zich niet erg, maar een deel van hen is waarschijnlijk na de promotie snel weer uit Nederland verdwenen.'

Stoffig image

'We hebben ook directeuren van onderzoekscholen om hun mening gevraagd. Die zeggen last te hebben van het stoffige imago dat

de universiteiten hebben. Als je op verjaardagen zegt dat je aan een universiteit werkt, ben je een nerd. De hype van het bedrijfsleven, met z'n flitsende zwarte Alfa Romeo's en dergelijke, heeft inmiddels weliswaar ook een forse deuk opgelopen. Maar van een universiteit bestaat nog steeds niet het beeld: dáár moet je zijn.'

'Dat imago klopt ten dele met de realiteit, denk ik. Je werkt vaak in afgetrapte gebouwen, er is weinig ondersteuning, je krijgt niet snel het gevoel een gewaardeerd medewerker te zijn. Ik heb regelmatig groepen universitaire onderzoekers op bezoek. Die staan er steeds weer verbaasd van dat ze hier op fatsoenlijke stoelen kunnen zitten, dat er een karretje klaar staat met koffie en thee, dat de geluidsinstallatie het doet en dat er een schoon whiteboard hangt. Aan de universiteit zijn ze dat niet gewend. Het imago dat je zo in standhoudt, veroorzaakt op den duur toch slijtage. De beste mensen trek je er niet mee.'

Geen plaats

Toch is dat imago niet het grootste probleem, concludeert Schnabel op grond van het SCP-onderzoek. Jonge onderzoekers wíllen wel aan een universiteit blijven werken, graag zelfs, maar ze kúnnen dat niet, omdat de universiteiten simpelweg geen plaatsen voor hen vrij hebben. Pas over een paar jaar ontstaat er weer ruimte, want dan krijgen de universiteiten te maken met een enorme pensioengolf. Met name in de hogere rangen zullen dan grote gaten vallen, rekende de commissie-Van Vucht Tijssen vorig jaar al voor minister Hermans uit: een derde van al het hoger wetenschappelijk personeel zal voor 2008 vertrokken zijn.

Tegen die tijd zal zich echter een nieuw probleem voordoen. Nu zijn er nog onderzoekers genoeg, maar geen plaatsen. Over een paar jaar zal het precies andersom zijn: plaatsen te over, maar geen geschikte onderzoekers en docenten. Want de pas gepromoveerden van de toekomst kunnen niet meteen de plek innemen van de ervaren medewerkers die net vertrokken zijn. Om op tijd over genoeg gekwalificeerd personeel te beschikken, zouden de universiteiten daarom nu al op grote schaal jong talent moeten aanstellen, náást de oude garde die straks vertrekt. Voor zulk 'boventallig' personeel is volgens Van Vucht Tijssen 140 miljoen gulden per jaar nodig.

'Een hele generatie jonge onderzoekers dreigt voor de wetenschap verloren te gaan', zegt Schnabel. 'Want degenen die nu graag de wetenschap in willen, gaan niet zitten wachten tot er over een paar jaar plaats vrijkomt. En als zij de universiteit eenmaal verlaten hebben, zijn ze straks moeilijk terug te halen. Om te beginnen missen ze de ervaring die nodig is om in te stromen in de hogere wetenschappelijk rangen. En de salarissen aan de universiteit maken een terugkeer ook al niet aantrekkelijk. Medici, economen, juristen, psychologen en noem maar op kunnen buiten de universiteit veel meer verdienen.'

Gapend gat

Er dreigt dus een gapend gat tussen de laagste en de hoogste wetenschappelijke rangen. Maar, zegt Schnabel, dat heeft niet uitsluitend te maken met de leeftijdsopbouw van het universitair personeel. 'Het probleem is niet alleen dat er nu geen posten voor jonge onderzoekers vrij zijn. Tijdens hun promotieonderzoek worden ze ook al niet echt opgeleid voor een universitaire carrière.'

Voor zo'n carrière heb je bijvoorbeeld onderwijservaring nodig en daarom ook een brede oriëntatie. Schnabel: 'Daarvoor is in het promotietraject geen plaats. We hebben de promotie bij wijze van spreken geïndustrialiseerd: alles is erop gericht jonge onderzoekers in vier jaar te laten promoveren. Daardoor wordt hun ontwikkeling niet verbreed, maar versmald. Als je kiest voor de breedte van het vak, wordt dat afgestraft. Dan red je het niet.'

Al doende

Schnabel verwijst naar de situatie van een jaar of twintig geleden. Tot ver in de jaren zeventig was het alleen in de bèta-vakken de gewoonte dat wetenschappelijk personeel aan het begin van zijn carrière al promoveerde. Elders werkten medewerkers gewoon al in het onderwijs; promotieonderzoek deden zij hoogstens daarnaast. Zo leerden ze al doende alles wat ze voor een universitaire loopbaan nodig hadden. Die praktijk had ook wel een keerzijde: medewerkers konden eindeloos in dienst blijven zonder ooit hun wetenschappelijke kwaliteiten te bewijzen.

'Tegenwoordig kan je zonder promotie geen universitaire carrière beginnen', zegt Schnabel. 'Die eis heeft de ontwikkeling van de wetenschap een enorme impuls gegeven. Maar als voorbereiding op een universitaire carrière is een promotie te beperkt. Misschien zijn we in die industrialisatie van het promoveren wat te ver doorgeschoten.'

Prof. dr. Paul Schnabel (foto Hans Stakelbeek)
Prof. dr. Paul Schnabel (foto Hans Stakelbeek)

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.