Versoepelingen

| Femke Nijboer

Het is 28 april. De dag waarop Nederland de maatregelen versoepelt. Femke Nijboer schrijft een column over de versoepelingen zonder het woord te gebruiken. Waarom mag u van haar zelf invullen.

Photo by: AJF

‘Ze zeggen dat ik heel ziek ben’.

Ik hoor verbazing in je stem. Ik ben net zo verbaasd. Zelfs nu ik je zo zie met al die slangen, vind ik dat je er niet doodziek uitziet. Het is zaterdagavond kwart voor zeven. Zaterdagochtend om negen uur kreeg je de positieve uitslag. Het ging zo snel. Van ‘hoe gaan we ervoor zorgen dat je mama thuis niet besmet?’ tot ‘toch maar even naar de spoedpost’ tot ‘hij gaat naar de ic’. Een van de laatste bedden op de intensive care. We hebben geluk. Een ic-verpleegkundige belde me eerder die middag om de ernst van de situatie wat beter tot mij door te laten dringen.

‘Hij heeft een hele hoge en onregelmatige hartslag, stolsels in de longen en nog steeds een gebrek aan zuurstof’.

‘Maar de saturatie is in de loop van de middag toch weer hersteld van 78% naar 93%?’

Ze was onverbiddelijk.

‘Het is nog steeds te weinig. We geven nu al 100% zuurstof. Het is misschien niet genoeg.’

‘En dan?’

‘Dan moeten we hem in slaap brengen en beademen.’

‘Kan dat bij jullie? Kunnen jullie dat?’

‘Ja, dat kunnen we wel.’

‘Nou dan’, denk ik, ‘dan is hij toch veilig?’ Ik wil er niet aan. Zover is het nog niet.

‘Mag ik hem zien?’

‘Daarover bel ik ook. Vanavond is er bezoekuur om half acht. Uw moeder dacht dat u misschien zou willen komen.’

Gaat dit erom dat ik mijn vader dan nog kan zien? Hoor ik een appèl in haar stem? Ik concentreer me op mijn moeder. Dit gaat vast over mijn moeder.

‘Heeft u… weet u… hebt u gezien dat dat mijn moeder ALS heeft?’

‘Ja, en ze is ook wel moe.’

‘Precies. Ik kom vanavond.’

‘Wilt u toiletspullen meenemen voor uw vader?’

Een opdracht! Missie toilettas. Vastbesloten duw ik de kar door de supermarkt. Als hij toiletspullen nodig gaat hebben, dan komt toch alles goed? Ik zie ineens enorm veel noodzaak in een goed gevulde toilettas. Ik kies de duurste tandenborstel en tandpasta tegen tandsteen. Na minutenlang mannendeo’s vergelijken, kies ik Odorex Cool Marine, want die ruikt alsof mijn vader hem zou dragen. Een fashionista is mijn vader bepaald niet, maar met zijn luchtjes is hij kieskeurig. Het is niet genoeg. Ik wil hem meer eer doen met deze schamele opdracht. Er hangt Labello! Hoera, daar houdt hij van! Hoeveel liefde kun je halen uit het schap voor mannenlichaamsverzorging bij de Albert Heijn?

Uiteindelijk kan ik echt niks meer verzinnen, reken af en race naar huis. De oppas staat al bij mijn auto, pakt de boodschappen aan, ruimt in en begint te koken voor mijn kinderen. Ik trek me terug om wat mensen te bellen en in te lichten, maar dan belt het ziekenhuis alweer. Dezelfde verpleegkundige.

‘Kunt u vroeger komen? De longfunctie gaat achteruit.’

‘Ik kom eraan!’

‘Rij wel voorzichtig’ zegt ze.

‘Kop dr bie’, zegt de oppas.

Toch zit ik op het kruispunt Oldenzaalsestraat, Lasondersingel al bijna tegen een koeriersbusje. Maar dat is niet mijn schuld. De chauffeur kijkt niet uit. Kutkruispunt, kutchauffeurs van buiten de stad, amateurs. Elke Enschedeër weet wél hoe je hier op dit kruispunt pas op de plaats moet maken. Hij kijkt me verontschuldigend aan. Ik foeter hem uit en vloek hardop. Arme man. Het spijt hem echt.

De drieëntwintig minuten naar Almelo lijken wel een uur. Ik ren naar binnen en zoek afdeling 1.10. Afdeling 1.10 blijkt verstopt. Ik zie bordjes 1.11, 1.9, 1.13, 1.14. Kut. Ik sta ineens op een neonatologie afdeling? Verdomme, vloek ik nog eens en verlies vast kostbare karmapunten met mijn onredelijke gejeremieer. Kalmeer. Weer 365 graden draaien. Dan ineens zie ik 1.10. Ik bel aan.

Ik krijg beschermende kleding, masker, bril en handschoenen. Niet onnodig, want zodra ik hem zie, wil ik zijn hand pakken. Ik pak ook zijn hand.

‘Noh, pap. ’t Is wat. Je ziet er goed uit, papa. Ie bint een beer van een kearl. ’t Kump good.’

Je knikt en plaagt op jouw beurt de verpleegkundigen om mij gerust te stellen. ‘Ze zijn heel streng voor me’. Ze kijken over hun schouder en lachen. ‘Heel goed’, zeg ik.

‘Ik hou ze allemaal goed in de gaten hoor als je slaapt. En ik let op mama!’

Dan zijn ze bijna klaar voor de intubatie. Ik moet weg en mag straks terug komen als het klaar is. Ze vragen of we nog twee minuten alleen willen hebben. We kijken elkaar aan. Twee zielen, één gedachte: ‘Twee minuten? Moeten we nu iets sentimenteels tegen elkaar zeggen?’ In een andere situatie hadden wij, onhandig en verlegen klunzen, het uitgeproest van de zenuwen. Nu doen we toch een poging, want half besef ik ook wel dat het niet zeker is of je weer wakker wordt. Jij begint.

‘Ik zie je zo… oh nee!’

‘Nee, maar ik zie jou wel zo.’

‘Ja.’

‘Tot over een paar dagen.’

‘Ja of over een paar….. Noh, tot ziens.’

‘Zet hem op, pap.’

‘Dag Fem.’

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.