Mijn agenda ziet eruit alsof er een eenhoorn op heeft gekotst. Een kleurrijke lappendeken van stage, colleges, deadlines, groepsopdrachten, sporten, therapie en huismussen met mijn vriend. De afgelopen weken dook er in die overvolle planning opeens een onverwachte strook lichtblauw op: de well-being weeks. Gratis fruit, yoga in de pauze, lifestylechecks. Ironisch genoeg mét wachtlijst, alsof je alvast mag wennen aan het vastgelopen GGZ-systeem.
Een mooie gelegenheid om eens wat frustraties over mijn antidepressiva eens af te stoffen. Want waar Femke Nijboer in haar zelfhulpboek een VIP-plek in de hemel claimt voor marketeers die kinderen aan het vapen krijgen, schuif ik daar graag een stoel bij voor mijn zorgverzekeraar. Sinds dit jaar krijg ik namelijk mijn antidepressiva als zuigtablet. Elke avond sabbel ik dus 53 seconden op een kunstmatige sinaasappelsmaak, terwijl ik mentale gesteldheid overdenk. En tja, dat zuigt.
‘Columnist sabbelt antidepressiva’. Het leest als een headline, maar voelt als een risico dat je liever niet op je CV zet. Toch ben ik ‘slechts’ één van de 1,2 miljoen Nederlanders aan de blijmaakpilletjes. Een snelle Googletocht leert dat er ongeveer evenveel lactose-intoleranten en paniekerige spinmijders zijn. Maar waar ik talloze mensen ken die met een pilletje lactase een ijsje trotseren of gillend een huisgenoot roepen bij een achtpotige indringer, ken ik bijna geen medeantidepressivagebruikers. En dat zegt genoeg.
Sterker nog, toen ik overwoog om dit te schrijven, hoorde ik vooral: ‘Weet je het wel zeker? Wat als je toekomstige werkgever dit leest?’ of ‘Dat zou ik echt niet doen hoor.’ Alsof deze openheid toch té open is om te passen tussen de look after your friend training en inloopspreekuren van studentpsychologen. Maar daar begint het dus. Bij het niet hardop kunnen zeggen hoe het écht gaat.
Daarom schrijf ik dit. Niet omdat antidepressiva te verheerlijken, de sinaasappel uit het groene kratje smaakt nog altijd beter dan die van de farmaceut. Maar om te laten zien dat het oké is als het klote gaat. En dat de universiteit, hoe log of symbolisch zo’n well-being week soms ook voelt, daarin ook verschil kan maken. Door de studieadviseur die me hielp het overzicht terug te vinden. De studentendecaan die me door het oerwoud aan DUO-regels loodste. En de tegemoetkoming overmacht (FOBOS) die de financiële pijn wat verzachtte.
Zolang hulp vragen niet zo vanzelfsprekend is als het roepen van een huisgenoot bij een spin, blijf ik fan van elke ‘mental health of well-being’ week. Mits er ook ruimte is voor een boodschap die niet is ingepakt in feelgoodtaal. Want mentale gezondheid gaat niet altijd over wandelen, ademen of journallen. Soms gaat het over slikken. Of sabbelen. Met een bijsmaak.