De drie partijen zullen samen een contributiesysteem bedenken, zodat er minder gedoe is over de kosten voor de onderzoeksscholen, die toch al relatief gering zijn. Hiermee reageren ze op een rapport over de toekomst van de landelijke onderzoeksscholen geschreven door een commissie die ze zelf in het leven hadden geroepen.
Het rapport was al in december klaar en lekte begin februari uit, maar de drie partijen konden het moeilijk eens worden over een gemeenschappelijke reactie. Nu is het alsnog gelukt, en de geest van samenwerking ademt erin door. Zelfs masteropleidingen kunnen landelijk gaan samenwerken: “Universiteiten hebben inmiddels een eerste stap gezet in de wiskunde en de geesteswetenschappen.”
Maar uit de gezamenlijke verklaring wordt niet duidelijk wie de meerwaarde van een onderzoeksschool precies moet vaststellen. De scholen mogen wel het stempel van goedkeuring vragen aan de Erkenningscommissie Onderzoekscholen als ze daar “behoefte” aan hebben, maar het is kennelijk niet verplicht. Dus de ECOS kan de doorslag niet geven.
Verder willen de universiteiten hun eigen graduate schools met masteropleidingen en promotietrajecten niet tekort doen. Landelijke onderzoeksscholen en lokale graduate schools sluiten elkaar niet uit, schrijven de partijen expliciet. Onderzoeksscholen zijn vooral van belang voor het opleiden van promovendi “in die vakgebieden waar de kritische massa en kritische expertise op het niveau van de afzonderlijke universiteiten ontbreekt.”
De commissie had inderdaad gewezen op een lastig probleem: kleine vakgebieden hebben bij uitstek baat bij landelijke onderzoeksscholen, maar kunnen die door geldgebrek vaak moeilijk in de lucht houden. Maar hoe kleiner een vakgebied is, hoe minder een universiteit erom zal treuren als het verdwijnt. De invulling van begrippen als ‘meerwaarde’ en ‘kritische massa’ zullen dus een cruciale rol gaan spelen.
HOP, Bas Belleman