Wim Nijhof, neemt na een hoogleraarschap van vijfentwintig jaar deze week afscheid van de UT. Vanwege zijn vertrek is er morgen in de Horst een symposium over de relatie tussen onderzoek en beleid in het beroepsonderwijs, één van Nijhofs onderzoekterreinen.
Witkartonnen verhuisdozen vullen zijn werkkamer. De eerste fysieke tekenen van vertrek. Vreemd gevoel, al dat inpakken? `Nee hoor,' lacht Wim Nijhof (65) ironisch. `Ik heb hier al aardig wat verhuizingen achter de rug.'
De geboren Hengeloër was vanaf het eerste uur, eind jaren zeventig, nauw betrokken bij de oprichting van de faculteit toegepaste onderwijskunde (nu een afdeling die valt onder de faculteit Gedragswetenschappen). Hij studeerde daarvoor in Utrecht - `schoolpedagogiek heette dat toen nog'- en maakte de hele ontwikkeling van deze discipline mee. Na zijn promotie keerde hij in 1981 terug naar Twente, waar hij werd benoemd tot hoogleraar bij de -toen nog- vakgroep onderwijskunde. Vanaf dat moment was hij nauw betrokken bij de oprichting van een eigen faculteit. Hij specialiseerde zich in het beroepsonderwijs en de bedrijfsopleidingen. `Dat waren destijds twee totaal nieuwe fenomenen in de onderwijskunde', zegt Nijhof, `waar niemand systematisch onderzoek naar deed. Ik koos bewust voor deze vakgebieden, want in de jaren tachtig zag de arbeidsmarkt voor onderwijskundigen er niet rooskleurig uit. Curriculumontwikkeling voor beroepsonderwijs en bedrijfsopleidingen betekende een gat in de markt en verhoogde de kansen voor onderwijskundigen. Zeventig procent van onze afgestudeerden werkt nu in deze sector. Je kunt dus spreken van een succes.'
In die beginjaren was Nijhof op allerlei terrein actief. `Ik probeerde zo veel mogelijk studenten te werven en tegelijkertijd moesten we als faculteit laten zien dat we er waren. Ik was overal in het land te vinden. Mijn gezin - we woonden toen nog in Driebergen- vroeg zich af waarom we naar Twente moesten verhuizen. Ik was toch altijd in het westen? Maar dat moest wel omwille van de contacten en financiële middelen daar. Werkweken bestonden eerder uit tachtig dan uit veertig uur. In het eerste jaar hadden we 42 studenten. Tien jaar later, begin jaren negentig, groeiden we uit naar een instroom van honderd! Daarna daalde het aantal, ook landelijk.' Waarom?
Nijhof geeft twee redenen. `Kannibalisme door de komst van andere opleidingen binnen de UT als communicatiekunde en psychologie plus de negatieve publiciteit rondom het werkveld zelf. In de media werd onderwijskunde vaak ten onrechte gerelateerd aan beleidsproblemen in het onderwijs.'
Over de faculteit zegt Nijhof: `Men verweet ons wel eens dat wij niet integreerden met andere faculteiten, maar ik kan met recht zeggen dat we dit wel geprobeerd hebben. Dat het niet altijd lukte komt misschien omdat je op bepaalde punten als disciplines toch te ver van elkaar afstaat.' Vooruitstrevend is de opleiding volgens Nijhof op het gebied van internationalisering. `Onze publicatie-strategie heeft daaraan zeker bijgedragen: alles in het Engels.'
Verontwaardigd is Nijhof over de huidige versnippertrend in het onderwijs. `Zoals het aanstellen van een opleidingsdecaan én een wetenschappelijke directeur. Denk ook aan de bachelor- en masterstructuur. Toen ik begon met studeren had ik zes jaar voor mijn doctoraal. We zitten nu op drie jaar bachelor en een master van één jaar. Dat is aanzienlijk minder! En maar suggereren dat de kwaliteit hetzelfde is.' Absoluut ongeloofwaardig, vindt Nijhof. `De kenniscomponent is veel minder. Ik merk aan promovendi dat ze bij de start minder weten.' Plannen voor selectie aan de poort zijn dus niet zo verwonderlijk, vindt hij. `Tijd voor het bijsturen van studenten is er niet meer. We moeten met minder geld meer presteren in minder tijd.
`Nog zoiets,' gaat Nijhof verder, `de Nederlandse overheid praat wel over support van het wetenschappelijk onderwijs maar we houden hier op de UT maar mondjesmaat leerstoelen over. Als ik zie dat voor de leerstoel bedrijfsopleidingen een fulltime professor wordt aangesteld en dat er voor mijn opvolger slechts een bijzonder hoogleraarschap voor één dag in de week wordt ingericht, wat koop je daar dan voor? Ik vind het onbegrijpelijk dat het beroepsonderwijs op die manier zo marginaal bediend wordt, terwijl ruim 66 procent van de leerlingen in het secundair onderwijs naar het beroepsonderwijs gaat.'
Ook het leren op de werkplek (stages, afstudeeropdrachten, etc.) is volgens Nijhof een punt van zorg. Hoe meer hoe liever lijkt het wel, zegt de hoogleraar. `Al die massieve uittocht van studenten naar bedrijven in binnen- of buitenland maakt van onderwijsinstellingen uitzendbureaus. We zijn hierin doorgeslagen. Theoretische bagage bouw je zo niet op en je leert niet hoe je moet leren. Het uiteindelijke gevaar zit `m hierin,' waarschuwt Nijhof, `dat de student alleen gebruikt wordt voor private doeleinden van bedrijven en dat deze op straat komt te staan wanneer hij of zij niet meer nodig is.'
Ook na zijn UT-tijd zal Nijhof actief blijven in de onderwijswereld. `Ik werk nog aan een aantal boeken, ben chief-editor van een internationaal handboek op het gebied van het beroepsonderwijs, ben lid van editorial boards van tijdschriften, zit nog bij tal van commissies en adviesraden en ben vice-voorzitter van de politieonderwijsraad. Op privé- gebied ga ik door met het verzorgen van mijn vrouw. Zij heeft Alzheimer en verblijft daarom in een kliniek. Daarnaast ga ik verder met het genieten van mijn vier kleinkinderen, het zingen in drie kamerkoren van niveau en pianospelen.'
Wim Nijhof heeft de eerste verhuisdozen al ingepakt. (Foto: Arjan Reef)