De Ridderoordse bossen, tussen Utrecht en Soest, kunnen prima met de Twentse campus concurreren. Snaterende ganzen hebben ze hier niet, wel struinen er op het terrein van IsoTis chique pauwen rond. De beursgenoteerde biotech-onderneming, met locaties in Bilthoven, Lausanne en Irvine, is gehuisvest in het voormalig sanatorium annex ziekenhuis Berg en Bosch. Vroeger zogen tuberculosepatiënten hier frisse boslucht in de afgetakelde longen. Toepasselijker: in de vleugel van de toenmalige kraamafdeling worden tegenwoordig nieuwe ideeën geboren.
Hier beantwoordt men sinds 2003 de telefoon met `Universiteit Twente, goedendag'. Ruim dertig onderzoekers en stafleden horen al twee jaar niet meer bij IsoTis, maar vallen onder het Biomedisch Technologisch Instituut. Wanneer in 2006 de nieuwe laboratoria in het onderwijs en onderzoekcentrum van de campus klaar zijn, komen ze ook fysiek naar de UT.
Clemens van Blitterswijk, wetenschappelijk leider van de afgescheiden onderzoeksgroep, één van de oprichters van IsoTis en sinds 1997 deeltijdhoogleraar (nu voltijds) biocompatibiliteit in Twente bereidt zijn groep voor op die verhuizing. Hoe?
`Om te beginnen zitten we in het minst luxueuze gedeelte van het gebouw', vertelt hij in een van de Bilthovense meetingrooms. `Ja, dat is bewust. Een universiteit is namelijk wat anders dan een beursgenoteerde biotechonderneming als IsoTis. De laatste is commerciëler, heeft wellicht wat meer glamour. Op een universiteit is het vooral belangrijk dat de laboratoria briljant zijn. Een luxe zitkamer heb je niet nodig. Ik deel nu ook gewoon een ruimte.'
Voor Van Blitterswijk betekent de verhuizing een terugkeer naar de academie. Hij begon zijn carrière aan de Universiteit Leiden, startte in 1996 met IsoTis, trok zich in 2002 terug als CEO, richtte vervolgens binnen IsoTis een in house onderzoeksgroep op en bracht die onder bij de Universiteit Twente toen het nieuwe management van IsoTis zich meer op productontwikkeling en minder op weefselhersteltechnologie wilde toeleggen.
Als deeltijdhoogleraar kent hij de UT al. Maar straks komt zijn hele groep mee. Volgens Van Blitterswijk heeft dat voor een groot aantal medewerkers weinig voeten in de aarde. `De meeste leden van deze groep zijn aio's. Die hebben per definitie een tijdelijke aanstelling, zijn vaak jonger en flexibeler. Als wetenschappelijk onderzoeker ga je de faciliteiten achterna, zo werkt dat. Bovendien zijn ze bijna allemaal aangenomen op een moment dat we al wisten dat de overstap er aan zat te komen. Geen verrassingen dus.'
Zelf vindt hij het `heerlijk' om naar Enschede te gaan. `Twente is voor ons een heel goede optie. We passen goed in het BMTI. In augustus 2006, als het nieuwe gebouw klaar is, gaan we over. Eerder kon niet, de UT heeft niet voldoende faciliteiten voor tissue engineering.' Die fysieke aanwezigheid is volgens hem noodzakelijk. `Alleen al de interactie op aio-niveau is onontbeerlijk voor goed onderzoek', meent Van Blitterswijk. `Bovendien zie ik interessante samenwerkingsverbanden met veel Twentse groepen. Ik denk onder anderen aan de groep van Vinod Subramaniam (biophysical engineering) en Matthias Wessling (membraantechnologie). Ook zie ik de aanwezigheid van technische geneeskunde als een sterke faciliteit. Ik reken op een unieke samenklontering van talent.'
Volgens hem behelst de overgang een enorme boost voor de life sciences op de UT. `Straks lopen er 1200 studenten life sciences op de UT rond. Ga maar na: een stuk of 600 technische geneeskunde studenten en ook nog eens 600 studenten biomedische technologie. En dan heb ik het nog niet eens over de aio's. Maar nu is daar nog weinig van te merken. Ik ben laatst eens in die boekenwinkel op de UT wezen kijken en ik zag daar dus nog nauwelijks boeken over life sciences in de schappen. Dat gaat veranderen. Wij zijn nu bezig met een textbook tissue engineering. Dat komt straks dus uit Twente.'
Nog meer impact: met de komst van de Bilthovense onderzoekers wordt de bestaande groep polymer chemistry & biomaterials van Jan Feijen, waar de groep van Van Blitterswijk onder valt, een nog grotere speler. Van Blitterswijk: `Wij hebben dan in totaal zo'n zeventig man die onderzoek doet naar tissue-engineering en biomaterialen. Dat heeft internationaal wel impact, ja.' Niet voor niets is het BMTI trekker van het Dutch Program for Tissue Engineering.
Tissue engineering richt zich op het combineren van kunstmatige materialen met lichaamseigen cellen. Zo kunnen beschadigingen aan menselijke weefsels effectief worden hersteld. De core van het Twentse onderzoek vanuit Bilthoven zal liggen op het terrein van de bot - en kraakbeenvervanging, aldus Van Blitterswijk. Geen kunstbot dus: getracht wordt de biologische aanmaakprocessen te stimuleren en te imiteren. Bij het kweken worden lichaamseigen cellen op polymere dragermaterialen gelegd. Onder de juiste condities kunnen ze uitgroeien tot het gewenste weefsel: en dat vervangt het beschadigde weefsel van de patiënt. Levende beenmergcellen maken bijvoorbeeld in het dragermateriaal een dun laagje bot aan. Dat levende laagje eigen bot wordt in de patiënt aangebracht waarbij de cellen na implantatie doorgaan met botaanmaak.
Van Blitterswijk: `Op dit moment richten we ons op het ontrafelen van een aantal bottlenecks, een aantal basisproblemen.' Zo ontdekten de onderzoekers afgelopen zomer, samen met onderzoekers van MIT (Massachusetts Institute of Technology in Boston) dat wanneer kunstmatig gegroeid weefsel van gekweekte bloedvaten wordt voorzien, de kansen op succesvol weefselherstel drastisch stijgen. Namelijk: de gekweekte bloedvaten vinden aansluiting op het bestaande vaatstelsel en de cellen sterven niet af wegens voedselgebrek. Van Blitterswijk: `Dat was een mooie vondst. Maar ook vóór het stadium van implantatie moeten de cellen die we kweken genoeg voedsel hebben. En dus richten we ons op de ontwikkeling van dragermaterialen die die taak op zich kunnen nemen.'
Dertig man die in Enschede komen werken, maar de Twentse huizenmarkt hoeft zich vooralsnog nergens op te verheugen. Zo waren Van Blitterswijk en zijn vrouw zich al meer dan een jaar in Twente aan het oriënteren toen hun droomhuis te koop kwam. In Friesland. Die kans lieten ze zich niet ontglippen ook al weet de UT-prof dat hij dan nog steeds niet naast de deur woont. `Ik zal dus wekelijks in Enschede overnachten.'
Die zo op het eerste gezicht onlogische verhuismove levert hem de nodige opmerkingen op. Collega Jan de Boer, universitair hoofddocent: `Ik zit zelf sterk aan Zeeuws-Vlaanderen te denken, haha. Nee hoor, ik blijf in Zeist wonen. Mijn vrouw werkt in Utrecht en de andere kant op reizen is gewoonweg geen optie. Dus ga ik op en neer pendelen. Zo af en toe zal ik in Enschede overnachten.'
Verder kleven er volgens De Boer louter voordelen aan de overstap. `Ik mis hier in Bilthoven de contacten in de wandelgangen. Dertig man is toch wel beperkt. En ik verlang naar de expertise van de UT-collega's. Laatst had ik een microscoop nodig om genetisch gelabelde cellen te bekijken. Die hebben wij niet, maar die heeft UT-collega Kees Otto wel. Straks loop ik zo even naar hem toe! Ik ben een groot voorstander van de wetenschappelijke discussie op de gang met een kop koffie in de hand. Het fysiek concentreren van onderzoek is daarom zeer belangrijk. Ook verwacht ik veel van de interactie met studenten. Die kunnen eenmaal afgestudeerd misschien als promovendi instromen in ons onderzoek, want goede Nederlandse promovendi op dit terrein zijn bijna niet te vinden.'
De uit Milaan afkomstige promovendus Lorenzo Moroni werpt zich op om een rondleiding door het enorme lab, duizend vierkante meter, te geven. Geen ratten, muizen en konijnen hier. Teveel gedoe met verzorging en vergunningen. Nu, en ook straks, moeten de onderzoekers hun dierproeven in Utrecht doen. Moroni vertelt over de broedstoven waarin de cellen moeten groeien, de steriele flowkabinetten waarin de cellen worden gekweekt en de driedimensionale printer die een dragermateriaal kan afdrukken. Moroni vertelt dat laatst een aantal masterstudenten biomedische technologie hier een practicum hebben gehad: met de 3D printer hebben ze een dragermateriaal in de vorm van een oor geprint en daarin kraakbeencellen gekweekt. Moroni: `Nu moesten de studenten daar nog voor naar Bilthoven komen. Straks kan dat op de UT.'
Zelf zal Moroni de overstap naar Twente niet maken. `Tegen die tijd ben ik aan het einde van mijn promotie. Het schrijfwerk wat me dan nog rest kan ik beter vanuit huis doen. Als ik ook na mijn promotie bij de groep kan blijven, zal ik wel in Enschede gaan wonen. Werktechnisch is het een goede overstap. Het biedt de groep ongelooflijk veel nieuwe mogelijkheden. Meer integratie met andere vakgroepen en een andere style of life. De academische omgeving zal levendiger zijn.'
Happy to move
De Portugese Hugo Fernandes is happy to move. `Dit is een bedrijf. Ik mis het academische milieu. Op de universiteit ontmoet je allerlei mensen, hier niet. Ik ben dan ook zeker van plan om ergens in Enschede of op de campus een huis te huren. Woonruimte is daar makkelijk te vinden toch?'
Tegen de verhuizing van het lab ziet hij wel een beetje op. `Het zou mooi zijn als ik op een ochtend wakker werd en alles zou op de goede plek staan. Maar het tijdelijk stopzetten van een experiment in verband met de verhuizing lijkt me geen probleem. Dat doen we in de zomer toch ook?'
Het onderzoek van Fernandes maakt het mogelijk om de botaanmaak in proefdieren te volgen, zonder ze daarvoor te hoeven doden. `Als het gekweekte weefsel eenmaal is teruggeplaatst in de proefdieren willen de wetenschappers weten of er daadwerkelijk bot wordt aangemaakt', legt hij uit. `Om dat proces van week tot week in de gaten te houden moet je verschillende groepen ratten doden, ze openmaken en kijken wat er is gebeurd. Dankzij mijn onderzoek kunnen we straks dezelfde dieren gedurende de hele periode gebruiken. Hoe we dat doen? We koppelen een enzym van het vuurvliegje aan het gen dat actief wordt als bot groeit. Gaat het bot groeien, dan ontstaat op de plaats van die activiteit licht dat zichtbaar wordt onder een fotodetector. Zo kunnen de wetenschappers van buitenaf hun experiment monitoren.'
Een hele klus
`Op zich wil ik wel naar het oosten, dat vind ik niet erg', zegt Ineke van den Brink, verantwoordelijk voor het labmanagement. `De beslissing betreft niet alleen mijzelf, ik heb ook een man en kinderen. Maar ik wil graag mee en verhuizen zal er te zijner tijd ook wel van komen.'
Van den Brink is `heel benieuwd' naar de impact van de universiteit. Voorzichtig: `Nu zijn we onafhankelijk. Worden we straks misschien ingekapseld door universitaire structuren? We waren bijvoorbeeld bij IsoTis wel wat luxe gewend qua aanschaf van labapparatuur. We konden altijd aanschaffen wat we wilden. Bij de universiteit ligt dat aan het budget dat je kunt regelen. Ik ben ook heel benieuwd naar de verandering in sfeer. Kunnen we ons eigen sfeertje behouden? Een universiteit kan wat logger zijn, de UT kan een heel andere sfeer hebben.'
Als labmanager is Van den Brink verantwoordelijk voor de verhuizing van het lab. `Alles moet uitgezocht worden, een hele klus. En het transport naar Enschede wordt ook een spektakel, bijvoorbeeld chemicaliën mag je niet zomaar vervoeren. Ik denk trouwens niet dat iedereen overziet wat er gaat gebeuren. Het zal voor een aantal onderzoekers toch even slikken zijn dat dingen een tijd uit de running liggen. Dat betekent experimenten goed afronden en geen nieuwe dingen opstarten die je niet tijdig af kunt maken.'
Terug naar de universiteit
Clemens van Blitterswijk en Klaas de Groot werkten begin jaren negentig samen binnen de succesvolle biomaterialengroep van de Universiteit Leiden. Toen de universiteit de geldkraan dichtdraaide, zag de groep zich genoodzaakt te privatiseren. Van Blitterswijk en De Groot zagen hun kans. Die geprivatiseerde Leidse spinoff vormde de basis van IsoTis, dat in 1996 werd opgericht. Tegelijkertijd werd Van Blitterswijk deeltijdhoogleraar aan de UT.
IsoTis vestigde zich in de gebouwen van het net failliete ziekenhuis in Bilthoven. Het fuseerde eerst met het Zwitserse Modex en later met het Amerikaanse GenSci OrthoBiologics. In 2000 ging het bedrijf naar de beurs. In 2002 trok Van Blitterswijk zich terug uit het management. `CEO zijn was geweldig, maar ik ben gewoon een wetenschapper. Als CEO kwam ik tijd tekort om onderzoek te doen en mijn kennis liep terug.' De nieuwe leiding wilde de relatie met de oprichters niet verliezen en bood het tweetal tot 2007 totaal vier miljoen euro om een zelfstandige in house onderzoeksgroep op te zetten. Op die manier verzekerde het bedrijf zich van de toevoer van nieuwe technologieën. Toen IsoTis zich meer ging toeleggen op productie en minder op tissue-engineering, nam de UT dat contract over. Overigens blijft er van de Bilthovense vestiging überhaupt weinig over: veel activiteiten zijn verplaatst naar de locatie in Californië
Tot 2007 heeft IsoTis de gedeeltelijke rechten op het onderzoek. Van Blitterswijk weet nog niet of het contract daarna wordt verlengd. `Voor het voortbestaan van de groep is dat niet meer relevant.'
De relatie met de industrie vindt hij wel ontzettend belangrijk. `Zodra we denken, dit past niet meer in het lab, dan splitsen we een bedrijfje af. Dat leidde mede dankzij de recent in het leven geroepen Tissue Engineering Business Accelerator tot vier spinoffs. Of die ook naar Twente komen? Dat is aan hen.'
Lorenzo Moroni
Beeld van het lab
Hugo Fernandes
Ineke van den Brink
Clemens van Blitterswijk