`Afscheid nemen doe je meestal als je met pensioen gaat,' stelt Gerrit De Bruin droogjes. Zelf doet hij het anders, na een 37-jarige UT-loopbaan: vorig jaar ging hij met de vut, werkt parttime door tot 2006 en neemt volgende week donderdag officieel afscheid, op zijn 64ste verjaardag. `Een mooi moment,' vindt hij zelf. Met een afscheidssymposium bovendien, waar bevriende onderzoekers en bedrijfsrelaties hun licht laten schijnen over het vakgebied van de TNW-vakgroep Physics of Fluids.
Er is geen ontkomen aan, de vraag moet gesteld: vier decennia onderwijs en onderzoek overziend, wat zijn de grootste verschillen tussen toen en nu?
`Haha! Dan verwacht je natuurlijk een rechts antwoord van een ouder iemand, in de trant van `vroeger was het beter'. Nou dat was ook zo,' zegt De Bruin lachend. `Franse vakliteratuur kan ik al 25 jaar niet meer verplicht stellen aan mijn studenten. Maar de laatste jaren kan dat met Duits ook al niet meer. Zelfs Duitse stageplaatsen vallen soms af vanwege het taalprobleem.'
Tot begin jaren zestig telde Nederland één TU met 4000 studenten; nu zijn dat er drie met 30.000 studerenden, rekent hij voor. De universitaire drempel is flink verlaagd, maar het startniveau van de eerstejaars ook, constateert De Bruin. `Tegelijkertijd moet je vaststellen dat de drempel voor allochtone studenten nog steeds erg hoog is. De stap naar het hoger onderwijs is voor hen en hun omgeving vaak helemaal niet zo vanzelfsprekend. In feite zitten zij in dezelfde positie als veel Nederlandse jongeren veertig jaar geleden. Ik weet zeker dat er in die bevolkingsgroep nog veel talent te halen valt.'
Op onderzoeksgebied is de opmars van de computer het allesbepalende verschil tussen zijn vakgebied van toen en nu. De Bruin: `In 1975 moesten we onze experimenten doorrekenen op mainframes van twee tot drie miljoen euro per stuk. Nu doen we dat op een huis-tuin-en-keuken pc die beter en sneller is. Natuurlijk moet je modellen blijven bouwen en - kostbare - tests in windtunnels doen. Maar aan één model van een vliegtuigvleugel heb je genoeg, om vervolgens op de pc een groot aantal varianten te kunnen doorrekenen.'
Zijn vakgebied, mathematische fysica en stromingsleer, heeft raakvlakken met akoestiek. En dat raakvlak is De Bruin, muziekliefhebber en - volgens hemzelf onverdienstelijk - amateurcellist, nadrukkelijk van plan de komende jaren op te zoeken. Ooit bouwde hij in de avonduren een eigen cello. Nu wil hij met behulp van geavanceerde rekentechnieken de ultieme kwaliteitsviool bouwen, die het werk van Italiaanse meesterbouwers uit de zeventiende en achttiende eeuw op zijn minst evenaart.
De Bruin: `Op zich zijn de specificaties van de beste violen goed gedocumenteerd: de houtsoort, de vorm van het instrument, de houtdiktes van alle onderdelen. Maar ook al kopieer je die specificaties volledig, dan nog heb je niet gegarandeerd een goed instrument. De buigzaamheid van het hout, de stijfheidsmodulus, wordt namelijk bepaald door de groeicurve, de jaarringen van de gebruikte boom. Een stuk hout met precies dezelfde eigenschappen vind je nooit en dus heb je een meesterbouwer met wonderoren nodig, die klopt, voelt en luistert naar het hout om per vierkante centimeter de ideale dikteverdeling vast te stellen.'
Volgens De Bruin moet het mogelijk zijn om het kloppen en schaven uit de mystieke ambachtelijke sfeer te halen en te vervangen door geavanceerde rekentechnieken. `Het bijschaven van het hout, om de ideale klank te benaderen, kost tijdens het bouwen veel tijd en geld en het resultaat blijft voor een groot deel onvoorspelbaar. Een rekenmodel moet dat beter kunnen. Net als bij een vliegtuigvleugel hoef je dan maar één exemplaar te bouwen en te testen: de ontwerpvarianten kun je vervolgens doorrekenen op je computer.'
De kans dat hij uiteindelijk de ultieme viool bouwt, acht De Bruin niet denkbeeldig. `Maar de vraag is natuurlijk: wat is het kwantificeerbare criterium voor een goede viool? Een violist zal zeggen: een mooie klank, het eindresultaat dus. Maar een ontwerper wil voorspellend naar het eindresultaat toe: hoe verschilt het geluidsspectrum van erkend goede violen van brandhout, hoe kom je van het spectrum van de losse onderdelen tot het totale spectrum van de kant en klare viool. Of omgekeerd: als het spectrum nog niet ideaal is, waar moet ik dan aan schaven om het te verbeteren.'
Met het opdelen van de complexe vioolvorm in eindige elementen, waarmee je een viool kunt doorrekenen, kom je volgens De Bruin een heel eind, maar waar het kwaliteitsoptimum precies ligt, daar zijn niet alle musici het over eens. Voordat De Bruin aan het rekenen en schaven gaat wil hij daar meer over weten. Een goed ontwerp begint immers bij een heldere opdracht. `Ik kan er straks bijna fulltime mee aan de slag. En wordt het uiteindelijk helemaal niks, dan heb ik in elk geval een paar leuke jaren gehad.'
De Bruin is volgende week de laatste spreker op zijn eigen afscheidssymposium. De titel van zijn bijdrage: `The sound of music'.
Gerrit de Bruin: ... geavanceerde rekentechniek in plaats van mystieke ambachtelijkheid ... (Foto: Arjan Reef)