De voorbeelden zijn eindeloos. In 1998 kreeg De Graafschap voor het symbolische bedrag van 1 gulden het stadion van de gemeente Doetinchem. De gemeente Veendam kocht op 30 maart 2004 het stadion van de club Veendam voor 3,2 miljoen euro. In 1998 had de gemeente het stadion aan de club `verkocht' voor, alweer, het symbolische bedrag van 1 gulden.
`Zo ongeveer alle betaald voetbalorganisaties hebben financiële relaties met gemeentelijke overheden', concluderen Huurneman en Kamst dan ook in hun afstudeerscriptie. `Marktconformiteit is daarbij ver te zoeken', zegt Huurneman. `We zagen dat veel van de verleende steun niet conform het mededingingsrecht is. Een betaald voetbal organisatie is een gewoon bedrijf en valt onder de regels van het mededingingsrecht. Als een overheid een club een goedkope lening geeft, dan krijgt die club een bepaald voordeel dat anderen niet hebben. De overheid verleent dan staatssteun en dat mag alleen onder bepaalde voorwaarden: als de steun marktconform is bijvoorbeeld, en de clubs een bedrag aan rente en aflossing zouden moeten betalen die ze op de gewone markt ook kwijt zouden zijn. Dat gebeurt vaak niet. Clubs betalen soms alleen rente. En de gemeente loopt ondertussen een financieel risico.'
Formeel moet dat soort staatssteun aangemeld worden bij de Europese Commissie, schrijven de studenten in hun scriptie. `Dat gebeurt in de praktijk niet', aldus de heren. Huurneman: `De mededingingsautoriteiten stellen zich vrij terughoudend op. Op dit moment loopt er trouwens wel een onderzoek naar voetbalclub AZ. De gemeente Alkmaar wil een stadion bouwen met detailhandel eromheen. Lokale ondernemers hebben daar bezwaar tegen aangetekend omdat de grondprijzen niet marktconform zouden zijn. Oneerlijke concurrentie dus.'
Een ander ongunstig neveneffect van staatssteun noemen de studenten de afhankelijkheid die mogelijk kan ontstaan. `De locale overheid is niet zo vrij meer in het nemen van besluiten omdat ze een belang heeft en haar investering wil beschermen. Overheden zullen clubs van faillissementen redden om uitzicht te houden op het terugverdienen van hun investering.'
Huurneman en Kamst concluderen dat de overheid zich beter niet met het voetbal kan bemoeien. `Voetbal is een grote bedrijfstak waar heel veel geld in omgaat. Ook zonder de overheid zou het voetbal kunnen bestaan. Denk alleen aan supporters en sponsors. Natuurlijk zullen er zonder overheidssteun clubs failliet gaan. Dat gebeurt in het gewone bedrijfsleven ook en vanuit een economisch perspectief is dat gezonder. Nu worden namelijk clubs die het financieel slecht doen door de overheid uit de problemen gehaald en dus beloond. Bovendien, als alle overheden in Europa stoppen met steun dan ontstaat er vanzelf een nieuw evenwicht. Alleen dan met lagere prijzen, met name in de salarissfeer.'
`Laat betaald voetbal aan de markt over', vinden de onderzoekers