Er wordt in Nederland genoeg onderwijsresearch gedaan, maar dit onderzoek sluit te weinig aan op de werkelijke problemen van de onderwijspraktijk. Mede daardoor zijn scholen en leraren "innovatiemoe", terwijl ze wel degelijk grote behoefte hebben aan praktische vernieuwingen.
Op het eerste gezicht heeft het Nederlandse onderwijs absoluut geen tekort aan onderzoekers, adviseurs, begeleiders en nascholingsinstituten. Zowel universiteiten en hogescholen als een reeks andere centra dragen bij aan het veelkleurige bouwwerk van 'kennisinstellingen' rondom de scholen. Maar functioneert dat bouwwerk ook naar behoren?
Nou nee, constateert de verkenningscommissie 'Kennis en Educatie' in een rapport dat ze dezer dagen aanbood aan staatssecretaris Adelmund. De onderzoekers en adviseurs zijn wel allemaal druk bezig, maar van een goed functionerende 'innovatieketen' is geen sprake. Men werkt te veel langs elkaar heen en is te weinig bezig met vragen die voor leraren, leerlingen en scholen van belang zijn.
De kritiek betekent niet dat er nog meer praktijkonderzoek moet komen. Het gaat meer om de keus van thema's. Het huidige onderzoek wordt vooral ingegeven door overheidsbeleid of eigen stokpaardjes. Men bestudeert bijvoorbeeld de gevolgen van het studiehuis, maar doet net niet dat onderzoek dat docenten helpt het 'nieuwe leren' of de toepassing van ICT in de praktijk vorm te geven.
Door die slechte aansluiting tussen onderzoek, beleid en praktijk zijn scholen en docenten grote schaal 'innovatiemoe' geworden. En dat terwijl er wel degelijk grote behoefte aan praktische vernieuwing bestaat. Om dit op te lossen, moet het eenrichtingsverkeer van 'top-down' innovaties vervangen worden door sterkere wisselwerking tussen theorie en praktijk.
Geef de scholen zelf dan het heft in handen, is daarom het radicale voorstel van de verkenningscommissie. Laat ze hun eigen proeftuintjes voor onderwijsvernieuwing opzetten. Als ze daar advies, onderzoek of nascholing bij nodig hebben, kloppen ze heus wel aan bij lerarenopleidingen of onderzoekscentra. Volgens de commissie is dit 'marktmodel', waarin de gebruikers van kennis een sterke rol hebben, veel vruchtbaarder. In de meeste bedrijfstakken is het al gemeengoed.
Naast praktijkgericht onderzoek moet er natuurlijk ook langlopende, 'fundamentele' onderwijsresearch blijven. Hier kan de rol van de scholen slechts bescheiden zijn. Toch ziet de verkenningscommissie, die werd geleid door de Tilburgse oud-rector prof.dr. Len de Klerk, ook hier ruimte voor verbetering. Met de keus van hun onderzoeksvragen kunnen instituten toch meer rekening houden met de praktische issues die de komende jaren in het onderwijs blijven spelen.
Behalve met onderwijskundige kwesties (toepassing van ICT, het 'nieuwe leren') worstelen scholen met vragen over de relatie met dearbeidsmarkt, of de invloed van 'levenslang leren' op de leerdoelen van leerplichtige onderwijs. Ook zijn er veel vragen over de organisatie van de school. Zoals: de relatie tussen schaalvergroting en onderwijskwaliteit.
Voor die vragen is meer nodig dan traditionele onderwijskunde. Daarom bepleit de commissie een strategische aanpak, met samenwerking tussen verschillende disciplines. Ook het langerlopende onderzoek kan dan relevanter worden voor de praktijk.