Invoering van het Angelsaksische model betekent niet dat de Europese onderwijsmarkt zich in een keer opent voor Nederlandse studenten. De verandering van titulatuur is pas een eerste stap.
Een student uit Nederland hoeft vanaf september 2002 de begrippen 'propedeuse' of 'doctorandus' niet meer in het Engels te 'vertalen' wanneer hij zich in internationaal gezelschap bevindt. De internationaal gangbare begrippen bachelor en master volstaan. Dat is de belangrijkste verandering als gevolg van de invoering van het nieuwe stelsel in Nederland.
Met het bachelor-papiertje hoef je straks minder uit te leggen aan de poorten van master-opleidingen in de Angelsaksische wereld. Hetzelfde geldt voor de Scandinavische landen en Frankrijk, waar het hoger onderwijs ook in twee cycli wordt aangeboden.
Wat we in het buitenland nog wel moeten uitleggen, is dat een jaar hier uit 42 studiepunten bestaat. Het European Credit Transfer System (ECTS) met zijn 60 credits per jaar wordt hier pas over een paar jaar ingevoerd. Tot die tijd geldt een wisselkoers van 1,43 credits per studiepunt. Wie een vak van 5 studiepunten heeft gehaald, rekent dat aan de poort van de buitenlandse masteropleiding om tot (iets meer dan) zeven credits.
Het lijkt allemaal wat cosmetisch, maar de veranderingen hebben wel degelijk betekenis. Beëindiging van de Babylonische spraakverwarring in het Europese hoger onderwijs is een eerste stap om de systemen beter vergelijkbaar te maken. Van de landen die nu nog geen twee cycli hebben, loopt Nederland voorop. Duitsland en Italië doen aardig mee, België volgt op respectabele afstand.
Veel lastiger dan gelijkschakeling van de titulatuur is daadwerkelijke afstemming van de systemen. Geen enkel land is bereid om het eigen hoger onderwijs omwille van herkenbaarheid in het buitenland radicaal te hervormen.
In Duitsland vinden behoudende krachten dat een bachelor eigenlijk niet na drie jaar de arbeidsmarkt op kan worden gestuurd. Het idee om het onderzoek te concentreren in de masterfase staat de critici ook niet aan. Dat doet denken aan het debat dat in Nederland is gevoerd.
In een ander opzicht wijkt Duitsland juist af: de formele gelijkschakeling van titels voor hogescholen en universiteiten. Deze zogeheten Fachhochschulefreundlichkeit berust op het gegeven dat in Duitsland maar 35 procent van de studenten een hoger-beroepsopleiding volgt, wat van de overheid wel wat meer mag worden. In Nederland is dat aandeel 65 procent. Dat verklaart de Nederlandse HBO-raad in de Tweede Kamer weinig gehoor vond met een pleidooi voor opheffing van de muur tussen hogescholen en universiteiten.
Frankrijk houdt zich met heel andere zaken bezig. Het wil orde inzijn hoger onderwijs. Binnen het stelsel met twee cycli kennen de Fransen zes typen instellingen en een veelheid aan programma's met verschillende papiertjes en studieduren.
Overigens betekent de stroomlijningsoperatie niet dat het systeem in lijn wordt gebracht met de rest van Europa. Het debat daarover is nog nauwelijks op gang gekomen.
In Belgi% wel, en dan met een schuin oog op de ontwikkelingen in Nederland. Ook bij de zuiderburen dus een een debat over de mogelijkheid van tweejarige researchmasteropleidingen, zoals die er in Nederland waarschijnlijk komen. Voorts vraagt de Vlaamse universiteitenclub VLIR extra geld voor de invoering van bachelor en masters. Het argument van de VLIR is dat Hermans ook met een 'aanzienlijk bedrag' over de brug is gekomen.
Tegenover de verschillen staat ''n duidelijke overeenkomst. Ieder land moet het hoger onderwijs zien te bekostigen bij een stijgende behoefte aan hoger opgeleiden en een trend naar 'a life long learning'. Overheden zullen proberen de volumegroei te compenseren door een daling van de kosten per student.
De discussie spitst zich toe op de vraag wie wijzer wordt van een masterstudie: de samenleving enerzijds of studenten en het bedrijfsleven anderzijds. In de angelsaksische wereld is deze benadering gebruikelijk. Wie advocaat wil worden kan straks een hoger inkomen verwachten. Dan mag de opleiding ook meer kosten, is de gedachte.
Critici in Nederland menen dan ook dat de invoering van het bachelor-masterstelsel pas een inleidende operatie is. Het hogere doel zou zijn om de masterfase uit het initiële, door de overheid bekostige onderwijs te tillen.