Het ministerie wil de kwaliteitsmonitor van het hoger onderwijs voortaan elk jaar presenteren. Er staat onder meer in te lezen wat het onderwijsrendement van de afzonderlijke instellingen is, hoeveel buitenlanders er studeren en wat de gemiddelde leeftijd van het personeel is. De waardering van studenten wordt er ook in meegenomen, maar die is niet gebruikt als kwaliteitsindicator per instelling. Dat is wel gebeurd aan de hand van beoordelingen in de visitatierapporten die tussen 1996 en 2003 zijn verschenen. Achterin het rapport staat een lijstje waarin staat op hoeveel door de commissies beoordeelde aspecten een instelling excellent scoort en op hoeveel punten onder de maat. `Dat gebeurt niet vanuit het idee om een ranking te publiceren', verzekert een woordvoerder. `Kennis in Kaart is in feite een samenvoeging van achtergrondinformatie, die we links en rechts met rapporten en onderzoek hebben vergaard. Dat daar in de pers vervolgens een lijstje van gemaakt wordt, verbaast me niet. Maar voor ons hoefde dat niet. Wel is het streven van OCW dat de kwaliteit van het hoger onderwijs zo transparant mogelijk is.'
In het lijstje dat tot stand gekomen is scoren de Universiteit Twente (11,6 procent), de TU Delft (11,3 procent) en de Universiteit Maastricht (11 procent) de meeste hoge cijfers. De Universiteit van Amsterdam (3,1 procent), de Universiteit Utrecht (2,1 procent) en de Wageningen Universiteit (0,7 procent) doen het minder goed.
De onvoldoendes zijn ook geturfd en omgezet in percentages, en hier scoort Leiden met 5,3 procent het slechtst. Ook de TU Delft (5 procent), de Erasmus Universiteit (4,1 procent) en de Universiteit van Tilburg (3,9 procent) doen het minder dan de anderen. Maastricht en Wageningen daarentegen hebben in de meting van OCW helemaal geen onvoldoendes.
Overigens vertoont de hieruit voortkomende lijst van `beste' instellingen gelijkenissen met de ranglijst die de Keuzegids Hoger Onderwijs onlangs publiceerde. Toch heeft men bij Choice, het centrum dat deze gids in opdracht van het ministerie produceert, gemengde gevoelens bij deze nieuwe publicatie. Directeur Frank Steenkamp: `Het is goed om bevestigd te zien dat het ministerie visitatierapporten belangrijk vindt en er vergelijkbare conclusie uit trekt als wij. Maar als je weet dat wij al iets met die rapporten doen, en dat het accreditatie-orgaan NVAO ermee aan de slag gaat, is het dan verstandig dat er nog een groep ambtenaren een eigen lijstje van maakt?'
Ook de aanpak van het ministerie is volgens Steenkamp op onderdelen niet sterk. Hij wijst op het gebruik van `erg oude' visitatierapporten, en op het feit dat OCW geen rekening houdt met verschillen tussen disciplines. `Wat zegt dan een vergelijking van het percentage vrouwen tussen een TU en een algemene universiteit? Zo roep je toch weer het verwijt over je af dat je appels en peren vergelijkt.'
HOP, Thijs den Otter