De opleiding bestuurskunde kan het eindrapport van de onderwijsvisitatiecommissie met vertrouwen tegemoet zien. Voorzitter prof.dr. R. Maes toonde zich dinsdagmiddag tijdens de mondelinge presentatie van de `zeer voorlopige' resultaten een tevreden man.
De UT-opleiding bestuurskunde is de tweede in een reeks van acht die de visitatiecommissie onder handen neemt. Vandaar dat de Leuvense commissievoorzitter Maes zijn bevindingen, samengevat in tien opmerkingen en aanbevelingen, als zeer voorlopig bestempelde. De zeskoppige internationale commissie bestaat uit Amerikaanse, Zweedse en Belgische wetenschappers, een onderwijskundige, iemand uit de bestuurspraktijk en een studentlid.
`De Twentse BSK-afgestudeerden hebben een duidelijk herkenbaar profiel en de alumni zijn zeer positief over de genoten opleiding,' constateerde Maes in zijn mondelinge rapportage. De commissie toonde zich eveneens tevreden over de `zeer coherent' uitgevoerde zelfstudie en de `gewetensvolle follow-up' die de opleiding gaf aan de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie.
De ingeslagen weg naar meer interdisciplinaire vakken binnen de opleiding juicht de commissie toe. Bezorgd zijn de beoordelaars echter over het facultatief stellen van de stage. Een praktijkgerichte onderzoeksopdracht kan een stage nooit helemaal vervangen, vindt de commissie. `Moedig studenten in elk geval aan om toch op stage te gaan en wijs ze op het grote belang ervan, niet alleen in het kader van hun opleiding, maar ook met het oog op de contacten met de arbeidsmarkt die ze daarbij opdoen,' adviseerde commissievoorzitter Maes.
Met de studeerbaarheid van de opleiding is niets mis, maar kritisch was de commissie wel over de studiebegeleiding bij BSK, die `iets te vrijblijvend' georganiseerd is. Bovendien worden de criteria die voor scripties gelden niet standaard meegewogen in de beoordeling.
Uit de BSK-gelederen pikte de commissie een aantal zorgelijke geluiden op over de financiële toekomst van de opleiding, mede als gevolg van de teruglopende instroom. Maar voorzitter Maes erkende dat zijn commissie slechts de hoop kon uitspreken, dat dit `geen negatieve invloed heeft op de duurzaamheid van deze opleiding.'
