Voor veel van onze landgenoten ligt dit echter anders. Zij zijn zo temperatuurgevoelig als een tappilsje. Staat het vat iets te warm of iets te koud, dan slaat het bier dood. In een mooie zomer graven deze kasplantjes zich in tussen de koelkasten, de vrieskisten en de ventilatoren. In een lekkere winter omgeven zij zich met gloeiende cv's en straalkacheltjes. Al deze temperatuurregelaars verhevigen het broeikaseffect, zodat het 's zomers nog warmer wordt en 's winters nog kouder. Willen de tappilsjes hun voortdurend stijgende energierekening kunnen blijven betalen, dan zal hun inkomen door voortdurend toenemende economische activiteit in gelijke pas met hun klimaatverstoring moeten oplopen. En onze nietigheid gebiedt het te erkennen dat deze wedloop door de mens alleen maar verloren kan worden.
Is er leven na het tappilsje? Wat zal er van ons, de aanbidders van zonnig terras en ijsvloer, terechtkomen wanneer de energieverslinders aan wie we deze heerlijkheden te danken hebben, het loodje hebben gelegd? Aanvankelijk zullen de temperatuurs-extremen waarneembaar of zelfs merkbaar naar elkaar toe kruipen. Maar zodra de zomers zó koel worden en de winters zó zacht, dat we ons terras- en schaatsplezier dreigen te verliezen, zullen we economische activiteiten gaan ontplooien om toch nog aan onze trekken te komen. Dan vliegen we naar Mallorca en dan rijden we naar de wintersport. Onbedoeld houden we de broeikas zo in stand. Er wordt een evenwichtstoestand bereikt. Zonaanbidders en
schaatsfanaten leven met het klimaat in een eendrachtige harmonie. Wij zijn de aardbewoners van na de volgende zondvloed.