KPS-woordvoerder drs. Ineke ten Dam wilde de beslissing over de oprichting van CPLOM eigenlijk liefst uitstellen. Dit omdat volgens Ten Dam in twee jaar tijd een ware 'wildgroei' aan onderzoeksinstituten is ontstaan, zonder dat de criteria waaraan zulke samenwerkingsverbanden moeten beantwoorden ooit voldoende 'helder' zijn gemaakt. Zo is nooit afgesproken wat de omvang aan vaste wetenschappelijke staf van een instituut zou moeten zijn. In geval van het CPLOM vond de KPS (en ook DD) die vaste staf wat klein. Het gaat bij CPLOM om 6,5 fte aan vaste staf tegenover 16 aio's.
Bij Ten Dam klonk ook twijfel door over de vraag of al die instituten nu wel nodig zijn. Ze vroeg zich af of de twee ton basisfinanciering per jaar niet als oneigenlijke incentive voor oprichting fungeert. Zij vreest verder 'imagoproblemen', zeker als ook nog topinstituten worden opgericht, omdat de buitenwereld straks zou kunnen denken dat er drie kwaliteitsniveaus zijn: facultair onderzoek, onderzoeksinstituten en topinstituten.
De DD-fractie kon zich bij monde van dr.ir. Imre Racz volledig vinden in het betoog van Ten Dam, maar DD vond het tegenover het CPLOM niet zo netjes 'om tijdens het spel de spelregels te veranderen'. Een fundamentele discussie - prima, maar niet over de rug van een specifiek geval. Rector magnificus prof.dr. Th. Popma was het met Racz hartgrondig eens. Bovendien, zo hield hij de raad voor, was de sterke groei van onderzoeksinstituten en -scholen ten einde en is de fase van verzadiging ingetreden.
Uiteindelijk stemde de U-raad unaniem in met het CPLOM. Wel hielden de beide fracties vast aan het idee van een fundamentele discussie over de criteria voor en de wenselijkheid van de oprichting van (top-)instituten. Die discussie zal in februari plaatsvinden. Tot dat moment hoeven andere samenwerkingsverbanden geen nieuwe voorstellen meer in te dienen (in de nota 'Hoofdlijnen Centrale Stimulering' wordt nog rekening gehouden met twee nieuwe aanvragen, waarvoor ook geld is gereserveerd).
De voorlopig wetenschappelijk directeur van het CPLOM, prof.dr. W. Zijm (WB), is blij met de instemming van de raad. Wel plaatst hij kanttekeningen bij de raadsdiscussie over de veronderstelde smalle basis aan vaste staf (6,5 fte op 16 aio's). Zijm: 'Allereerst vind ik dat onderzoeksinstituten er zijn om onderzoek te doen, en dat gebeurt primair door de aio's en niet door de vaste staf. Daarnaast is het zo dat achter die 6,5 fte 28 personen schuil gaan, die dus gemiddeld zo'n kwart van hun tijd aan CPLOM besteden. Wij zijn alleen zo eerlijk geweest om die vaste staf niet voor meer fte op te voeren dan we redelijkerwijs van ze mogen verwachten.'
Zijm benadrukt hierbij dat de onderzoeksprojecten en de personele invulling zoals verwoord in het instituutsplan van CPLOM, in tegenstelling tot dat van sommige andere opgerichte onderzoeksinstituten, gebaseerd zijn op nu reeds lopende activiteiten. 'In de gepresenteerde begroting is geen rekening gehouden met additionele middelen, zoals de twee ton structurele financiering die nu is veiliggesteld, en de lopende contractresearch die formeel nog buiten CPLOM valt. Dan tel ik er zo zes aio's bij.'
De in de U-raad geventileerde angst voor verwarring bij de buitenwacht alsgevolg van een 'wildgroei' aan elkaar soms overlappende onderzoeksinstituten en onderzoekscholen deelt Zijm niet. Oprichting van het CPLOM voorkomt volgens hem zulke verwarring juist. Dat vond ook het CvB, zegt Zijm. 'Men wilde graag een duidelijk herkenbaar gezicht van de activiteiten aan de UT op het gebied van produktie en logistiek management.'
Hoewel in het instituutsplan sprake is van diverse aanpalende clubs - zoals het Centrum voor Integrale Produktievernieuwing (CIPV) van WB, de binnenkort op te richten onderzoekschool Business Engineering and Technology Application (BETA) en de plannen voor een onderzoekschool Integrale Produktievernieuwing (IPV) - is de zaak volkomen helder, vindt Zijm.
'Het CIPV is een lokaal initiatief van de faculteit WB dat verder geen instituutsstatus ambieert. En die andere twee clubs zijn landelijke onderzoekscholen waarbij we (mogelijk) een deel van ons onderzoek zullen inbrengen. Los daarvan is het zo dat de UT er zelf voor heeft gekozen om die overkoepelende onderzoekscholen een stevige lokale verankering te geven in de vorm van eigen Twentse onderzoeksinstituten', aldus Zijm.
Hoewel hij de zorgen van de U-raad dus niet deelt, kan Zijm zich wel vinden in het plan van de raad om een fundamentele discussie te voeren over de oprichting van onderzoeksinstituten. 'Ik vind oprichting van onderzoeksinstituten een goede zaak, maar het is volstrekt legitiem dat de U-raad bezorgd is over het behoud van een helder beeld naar buiten toe. Alleen moet je zo'n strategische discussie over onderzoeksinstituten losmaken van de momentane beslissing tot oprichting van zo'n instituut.'
Het milieuvraagstuk stelt nieuwe eisen aan het produktieproces.
![]()