De UR stelt vast dat een breed samengesteld orgaan, waarin personeel en studenten vertegenwoordigd zijn, 'noodzakelijk is en blijft voor de kwaliteit van en het draagvlak voor te nemen besluiten'.
In de motie van de UR van de Universiteit van Amsterdam wordt gesteld dat een centrale raad van vertegenwoordigers uit alle geledingen van de universitaire gemeenschap, om zijn taak uit te oefenen tenminste instemmingsrecht behoeft op de hoofdlijnen van het universitair beleid. Maar ook zou de bestuursorganisatie van de universiteit moeten voorzien in een heldere verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
Over de door minister Ritzen voorgestelde bestuursstructuur stelt de UR van de UT dat het de bureaucratie doet toenemen. 'Grote ellende zal ontstaan als meerdere organen zich over dezelfde zaken moeten uitspreken. Met het oog op een efficiënt bestuur is de voorgestelde geschillenregeling een ramp. Het bestuurlijk proces dreigt confronterend van karakter te worden in plaats van dat er gestreefd wordt naar consensus met het oog op bestuurlijke medeverantwoordelijkheid.'
Verder meent de UR dat de bestuursstructuur op centraal niveau geen invloed heeft op de kwaliteit van 'primaire processen'. De organisatie van het onderzoek stemt de raad tevreden, maar geconstateerd wordt dat de organisatie van het onderwijs daarbij is achtergebleven. De vakgroepen zouden wat dat betreft te vrijblijvend opereren. Het aanstellen van een opleidingsdirecteur die aangesproken kan worden op de inhoud en de samenhang van het curriculum wordt als een mogelijke oplossing genoemd.
De raad is van mening dat de problemen die op facultair niveau spelen niet te wijten zijn aan de huidige bestuurlijke organisatie. Die zou flexibel genoeg zijn om binnen de wettelijke kaders adequate oplossingen mogelijk te maken. 'In de discussie is namelijk gebleken dat in nagenoeg geen enkel geval gesignaleerde problemen bij alle faculteiten voorkomen.'
Volgens de UR is het wel zo dat ingrijpende besluiten binnen faculteiten vaak moeizaam tot stand komen omdat de bestuurders te dicht bij degenen staan die de gevolgen daarvan moeten dragen. 'Wellicht dat beroepsdecanen met een beperkte benoemingstermijn maar wel met uitgebreide bevoegdheden in dezen voor uitkomst kunnen zorgen. '