Het studiecentrum voor hoger onderwijsbeleid (CSHOB) in Twente heeft dinsdag resultaten gepresenteerd van internationaal onderzoek naar de positie van stafleden in het hoger onderwijs. Daarin werd in totaal aan zevenduizend docenten gevraagd hoe ze betrokken zijn bij diverse bestuurskwesties en hoeveel invloed ze op het beleid hebben.
Docenten zijn al gauw vijf tot tien uur per week kwijt zijn aan organisatorische zaken. Saillant detail is dat in Nederland deze `bestuurslast' voor universiteiten en hbo samen nog het minst zwaar is: slechts twintig procent van alle docenten is meer dan acht uur per week kwijt. Elders is dat meer, in Engeland is zelfs bijna veertig procent meer dan een dag in de week met bestuurszaken bezig. Gaat het erom hoeveel invloed men heeft, dan is de gemiddelde docent niet bepaald optimistisch. Binnen de eigen afdeling of vakgroep heb je nog een 'matige' tot 'redelijke' hoeveelheid invloed, maar op faculteitsniveau en daarboven is die invloed vrijwel afwezig. In ons land ligt het weer een tikje anders en verbeeldt men zich het minst dat men invloed heeft op de top. Maar over de invloed binnen de eigen afdeling is men een tikje minder pessimistisch dan het gemiddelde.
De onderzoekers P. Geurts en P. Maessen vinden het in het algemeen frappant hoe weinig beleidsinvloed de docenten hebben, gezien de hoeveelheid tijd die ze aan bestuur en beheer kwijt zijn. Er is nog niet onderzocht welke invloed dit alles heeft op de motivatie, maar Geurts en Maessen zijn er wel van overtuigd dat een verbeterde relatie tussen bestuur en docenten een gunstig effect op onderwijs en onderzoek zou hebben.
Het Twentse onderzoek biedt stof voor de discussie over de bestuursstructuur die op dit moment niet alleen in ons land wordt gevoerd. Maar in welke richting de resultaten wijzen, is iets moeilijker te zeggen. Zonneklaar komt uit het onderzoek, dat ook Nederlandse docenten de huidige situatie niet ideaal vinden. Maar dat betekent nog niet dat ze de recente keus van minister Ritzen voor een sterkere rol van de `managers' zullen steunen. Want juist in Nederland (en in Duitsland) bestaat nauwelijks het gevoel dat de topbestuurders voor competent leiderschap zorgen. Aan de andere kant is er ook zeer weinig behoefte aan meer studenteninvloed.
Zijn de docenten dan beter af met het pleidooi van werkgeversvoorzitter Dr. A. Rinnooy Kan, vorige week op een ander congres over de bestuursstructuur? Die vond immers dat in de plannen van Ritzen 'de actieve beleidsinbreng van de professionals zelf' ontbreekt. Het wonderlijke is dat juist de Nederlandse docent blijkbaar het minst op het pleidooi van Rinnooy Kan zit te wachten. De Engelsen en Duitsers vinden hun bestuur zeer `autocratisch' en noemen de geringe betrokkenheid van docenten `een echt probleem', de Nederlanders denken daar gematigder over. Ook zijn ze minder negatief over de communicatie tussen bestuur en docenten.
Een laatste opvallend punt uit het Twentse onderzoek is dat internationaal gezien, de onvrede in het hbo duidelijk groter blijkt dan bij de universiteiten. Het beleid is er het meest centralistisch, terwijl het topbestuur er tegelijk het zwakst en het meest autocratisch is. Ook voelen docenten in het hbo zich minder goed geïnformeerd.