Bij de Hogeschool Enschede (HE) is men al enige tijd bezig met de problemen bij de overgang van voortgezet onderwijs naar HBO. Bij de studierichtingen techniek, economie en verpleegkunde is de uitval erg hoog. 'Veel studenten weten niet wat hen op het HBO te wachten staat en hebben grote moeite met de wijze waarop de leerstof aangeboden wordt', weet C. Boom, lid van het College van Bestuur van de HE en belast met onderwijs en studentzaken. De hogeschool probeert nu actief de aansluitingsproblematiek te bestrijden. Boom: 'We hebben als instituut de verantwoordelijkheid om het onderwijs te optimaliseren. We moeten service verlenen aan de student'.
Via projecten op middelbare scholen wordt geprobeerd de aankomende student op zijn toekomstige studie voor te kunnen bereiden. Zo worden er bijvoorbeeld extra lessen natuurkunde, wiskunde en studievaardigheid gegeven in de eindexamenklas van de HAVO. Ook bestaat de mogelijkheid om tijdens de vakantie een zomercursus te volgen om zo goed voorbereid aan de nieuwe studie te beginnen. Met name de tempobeurs en andere dreigende maatregelen dwingen de hogescholen om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen. Boom: 'Onder de extern verslechterende omstandigheden voor de student, proberen we onderwijs op een meer effectieve manier vorm te geven'. Hij wijst erop dat een verkeerde studiekeus erg nadelig uitpakt voor de student. De schadepost schat hij op mille of tien.
Nieuwe informatie
In 1993 werd vanuit de Hogeschool Enschede het Landelijk Informatiecentrum Aansluitingsvraagstukken (LICA) opgericht. Dit nadat het ministerie van OC&W een verzoek had gericht aan de HE om een landelijk expertisepunt te starten dat zich richt op de analyse van aansluitingsvraagpunten en ontwikkeling van expertise op dit gebied. Men hoopte zo de activiteiten die door de verschillende hogescholen werden uitgevoerd beter op elkaar af te stemmen en te komen tot een bundeling van kennis. Het voortgezet onderwijs en het HBO kunnen met vragen en problemen op het gebied van de aansluitingsproblematiek terecht. Het LICA voert onderzoeken uit bij verschillende hogescholen in het land en stelt de nieuwe informatie vervolgens beschikbaar. Verder heeft het een adviserende rol bij de ontwikkeling van de nieuwe onderwijsprofielen in het VWO en verzorgt ze cursussen voor docenten op beide niveaus. Onlangs liet minister Ritzen per brief weten zeer tevreden te zijn met het werk van het LICA.
Dr. A. Pilot, directeur van het Onderwijskundig Centrum (OC) van de UT, ziet overeenkomsten tussen de overgang van het voortgezet onderwijs naar het WO en van het voortgezet onderwijs naar het HBO. 'Enerzijds wetenveel UT docenten niet wat er op de middelbare school is behandeld en anderzijds weten veel middelbare schooldocenten niet wat studeren op de UT betekent', luidt zijn oordeel. Ook de studenten valt wel iets te verwijten: sommigen weten niet of nauwelijks wat het is om te studeren. Pilot haalt een diagram tevoorschijn waarin het slagingspercentage uitgezet is tegen het gemiddelde cijfer voor de exacte vakken op het VWO. Over de meest linkse kolom zegt hij: ' De instroom aan de UT bestaat voor zo'n 10% uit mensen met een gemiddelde tussen de 5.7 en 6. Het slagingspercentage is dan minder dan 30% voor het behalen van de propaedeuse af. Van de overgebleven zeventig procent maakt nog eens tien procent zijn doctoraal niet af'.
Eerste stap
Momenteel wordt er ook bij de UT nagedacht over wat er aan de aansluitingsproblematiek gedaan kan worden. Een eerste stap is verbetering van de betrokkenheid van de UT bij het VWO. Zo hebben zes technische faculteiten onlangs advies over de profielen in de bovenbouw van HAVO en VWO uitgebracht aan de Stuurgroep Profiel Tweede Fase VO. Een andere optie kan zijn middelbare scholen UT-faciliteiten aan te bieden. VWO-klassen komen af en toe langs om te experimenteren in een van de laboratoria. Verder wordt overwogen om intakegesprekken te gaan voeren met kandidaatstudenten om hun belangstelling en motivatie te doorgronden. Pilot noemt dit een soort kwaliteitszorg, die eigenlijk al op de instroom van studenten toegepast moet worden. 'Alle activiteiten zoals studiebegeleiding kosten veel geld. Dit kan zo voorkomen worden', meet hij. Hij denkt hiermee te bereiken dat de 30% van de afzwaaiers al in een eerder stadium geholpen kunnen worden met een juiste(re) studiekeus.