Sinds zijn aanstelling twee jaar geleden was Poelsema, op eigen naam of als mede-aanvrager, betrokken bij tien pogingen om onderzoeksfinanciering uit de tweede geldstroom (i.c. FOM) aan te trekken. Zonder succes. Zijn problemen zijn niet uniek, zegt Poelsema. 'Als ik kijk hoe collega's bij de faculteit TN, trouwens ook elders aan de UT, in de tweede geldstroom scoren, dan staat de opbrengst in geen enkele verhouding tot de hoeveelheid tijd en energie die in die pogingen wordt geïnvesteerd.'
Het Nederlandse onderzoekscircus werd voor Poelsema een koude douche. Hij werkte na zijn promotie in Groningen zeventien jaar bij het Forschungszentrum Jülich in de omgeving van Aken, een Duitse onderzoeksinstelling die voor 90 procent door de overheid wordt gefinancierd. Daar hoefde hij geen onderzoekssubsidies in de wacht te slepen. 'Men vindt het in Duitsland niet gewenst dat een nationaal onderzoekscentrum op de tweede geldstroom-markt meeconcurreert (via de Duitse pendant van NWO, de Deutsche Forschungs Gemeinschaft, red.).'
Poelsema's groep Vastestof-fysica verricht binnen de vakgroep Toegepast Onderzoek der Materie tamelijk fundamenteel onderzoek op het gebied van met name oppervlakte- en dunnelaag-fysica, deels in samenwerking met andere onderzoeksgroepen binnen het Centrum voor Materialen Onderzoek (CMO). De hoogleraar vreest dat door het uitblijven van FOM-subsidies de voortgang van dat onderzoek in gevaar komt; zo zijn sinds zijn komst naar Twente alleen twee aio's uit de eerste geldstroom aangesteld.
Poelsema deed het merendeel van zijn tien subsidie-aanvragen bij FOM binnen de zogenaamde beleidsruimte. In dat kader kan elke wetenschapper aanvragen indienen. FOM legt die aanvragen ter beoordeling voor aan een lekenjury. Poelsema's aanvragen werden allemaal afgewezen. 'Een inhoudelijke argumentatie wordt daarbij nooit gegeven. Ik krijg goede cijfers, maar blijkbaar niet goed genoeg. Men kijkt ook naar de totale hoeveelheid geld die er te verdelen is.' Poelsema deed daarnaast ook nog twee subsidie-aanvragen binnen de werkgemeenschappen van FOM (i.c. Vastestof en Halfgeleiders), die werken met adviezen van vakreferenten. Ook dit was vergeefs.
- Hoe kan dat?
Poelsema: 'Oppervlakteonderzoek aan dunnelagen staat als vakgebied in Nederland bij fundamentele onderzoekers veel minder in de belangstelling dan bijvoorbeeld in Duitsland. Cultuurverschillen spelen daarbij mee: het Nederlandse oppervlakteonderzoek wordt vanouds gedomineerd door chemici, vanwege de invloed van multinationals als AKZO, DSM en Shell. Misschien zien FOM-natuurkundigen oppervlakteonderzoek vooral als chemisch onderzoek. Het is in ieder geval niet populair', zegt Poelsema.
- Misschien pakt u die aanvragen gewoon verkeerd aan!
'Het is waar dat ik nauwelijks ervaring heb met het schrijven van aanvragen. Misschien tref je inderdaad de toon niet helemaal goed. Maar ik heb natuurlijk verschillende formats uitgeprobeerd, en mijn aanvragen laten lezen door collega's die al langer in het systeem meelopen. Tot dusver allemaal tevergeefs.'
- Kunt u inhoudelijk niet wat andere accenten leggen?
'Nou, zoals bij mijn aanstelling ook was afgesproken is er behoorlijkgeïnvesteerd in apparatuur, met name in ultra-hoogvacuüm-instrumentarium. Dat betekent wel dat je beperkte mogelijkheden hebt om zomaar even te switchen. En aan de andere kant was dit onderzoeksterrein ook een weloverwogen keuze. Het is dan dus onverstandig om binnen twee jaar weer een andere keus te maken.'
Een grote handicap bij de financiering van dunnelagen-onderzoek is volgens Poelsema dat het slecht aansluit bij de toepasbaarheidseisen die geldschieters steeds meer hanteren. Terwijl Poelsema naar eigen zeggen zijn onderzoek, het technisch karakter van de UT indachtig, helemaal niet als 'hoogdravend fundamenteel onderzoek' heeft opgezet. 'Het is juist met name gericht is op materialen die voor toepassing interessant zijn.'
In zijn oratie kritiseerde Poelsema die sterke nadruk op toepassingen bij de toekenning van tweede geldstroom-middelen. 'Ik wil me geenszins afzetten tegen bijvoorbeeld zo'n raamovereenkomst van de TU's met Philips of tegen de invloed van de industrie op de tweede geldstroom in het algemeen. Ik waarschuw er alleen voor dat een instelling voor wetenschappelijk onderwijs ook rekening moet houden met de wat langere termijn, zeker als de universiteit zich op de markt van meer toegepast korte-termijn-onderzoek begeeft. Onderzoek mag niet ontaarden in service-werk', aldus Poelsema.
Poelsema signaleert nog een ander probleem in de tweede geldstroom-wereld. Hij vindt het een 'gesloten' en 'zelfbeschermend' circuit dat moeilijk toegankelijk is voor nieuwkomers. 'Wetenschappelijk gezien ben ik hier een buitenlander, en ik kom dus niet aan bod. Men erkent dat ook wel bij FOM, maar neemt geen maatregelen. Ex-collega's uit Jülich die nu leerstoelen bezetten in Duitsland of Oostenrijk, krijgen daar als nieuwkomers wel volop mogelijkheden. De situatie hier in Nederland is erg minimaal.'
Volgens Poelsema neemt daarnaast de UT-als-geheel een 'tamelijk zwakke positie' in het tweede geldstroom-circuit in, zodat het percentage tweede-geldstroom-middelen van bijvoorbeeld TN in geen verhouding staat met haar positie als in omvang tweede faculteit. 'Bij de verdeling gaat traditioneel relatief weinig geld naar jonge instellingen als de UT. Die wanverhouding is in een gesloten circuit ook moeilijk te corrigeren. Het systeem ijlt na.' Volgens Poelsema is gecoördineerde UT-actie geboden. 'Dat zal gezien de tegengestelde belangen een zaak van lange adem zijn.'
De achterstelling klemt extra gezien de structurele teruggang van onderzoeksmiddelen op nationaal niveau, aldus Poelsema. 'De pot van de tweede geldstroom wordt immers steeds kleiner.' Momenteel wordt circa 12 procent van de aanvragen gehonoreerd, dat is bijna een factor drie minder dan vroeger. 'Ik vat het daarom allemaal niet persoonlijk op', zegt Poelsema. 'Ik stel wel aan de kaak dat nieuwkomers met nieuwe onderwerpen weinig kans krijgen om die gefinancierd te krijgen. Terwijl ik, als ik maar één aanvraag gehonoreerd zou krijgen, al heel gelukkig zou zijn!'
-Bieden de andere geldstromen geen soelaas?
'De eerste geldstroom niet zozeer', stelt Poelsema. 'De facultaire verdeelsleutel voor de eerste geldstroom ligt vast. Daar kun je natuurlijk niet aan gaan morrelen. Wie ben ik, tenslotte. Bovendien heeft de faculteit me bij het opstarten van mijn onderzoeksprogramma steeds alleszins fair behandeld.' Wel heeft Poelsema via de faculteit dit jaar een OSF-Pionier-aanvraag (ter waarde van één miljoen gulden) ingediend, waar hij nu het beste van hoopt.
En wat de derde geldstroom betreft: de eerste aanvraag voor een Europese subsidie is de deur uit. Penvoerder Poelsema heeft de aanvraag, mede namens zijn partners van andere universiteiten en de industrie, 'op eigen houtje gedaan'. Echt contractonderzoek ligt gezien het nogal fundamenteel karakter van zijn onderzoek wat minder voor de hand, vindt Poelsema.
In zijn oratie kritiseerde Poelsema ook het UT-financieringsmodel, waarvan de nieuwe interne verdeelsleutel volgens hem nadelig uitpakt voor de technische faculteiten. Hij wil daarover niet meer kwijt. 'Maar het is wel zo dat de externe bezuinigingsronde versterkt wordt door de nieuwe verdeelsleutel. Per fte hebben we veel minder geld beschikbaar dan afgelopenjaren, een dalende tendens die zich voortzet.' Extra jammer, zegt Poelsema, omdat TN het o.a. qua studentenaantallen zo goed doet.
- Was u al met al niet liever in Jülich gebleven?
'De UT was een bewuste keus. Ik geef graag onderwijs, vind het leuk om met jonge mensen te werken. Bovendien ligt hier een goede basis voor onderzoek in de door mij gewenste richting. Ik zie nog mogelijkheden. Ik heb dus ook nog geen spijt.' Maar is hij niet jaloers op zijn ex-collega's die inmiddels een leerstoel in Duitsland of Oostenrijk veroverden? 'Zij hebben dat financieringsprobleem niet, dat is waar.' Poelsema wil er niet te lang bij stilstaan. 'De discussie moet nu maar afgelopen zijn. Ik wil weer snel aan het werk.'
Onderzoekdecaan dr.ir. J. Flokstra van TN plaatst desgevraagd een kanttekening bij Poelsema's verhaal. 'Zijn uitspraken zijn zeker valide, maar ze vormen niet het generale beeld van TN. Wat hij zegt is correct, maar heeft vooral betrekking op FOM, niet op STW. Als onderzoeksdecaan bekijk ik echter het hele plaatje, en als je FOM en STW dan samen neemt, blijkt dat TN het in de tweede geldstroom helemaal zo slecht niet doet. We scoren de laatste twee jaar van alle faculteiten samen met CT het hoogst.
'Het is voor een technische faculteit zonder meer moeilijk om in het FOM-circuit uitbundig te scoren. Daar komt nu iets bij. Vroeger verliep de financiering bij FOM deels via STW, tegenwoordig zijn beide kanalen gescheiden. Daardoor dreigt een gat te ontstaan tussen de criteria die FOM hanteert (tamelijk fundamenteel onderzoek, weinig nadruk op utilisatie) en die van STW (steeds meer utilisatie richting industrie). Daar zit een heel gebied tussen waar juist veel van ons TN-onderzoek in past,' aldus Flokstra.
- Wat kan TN voor Poelsema doen?
Flokstra verwijst naar het standaard-scenario dat de faculteit inzake nieuwe leerstoelen hanteert. 'Voor uitbundig onderzoek moet je het niet van de eerste geldstroom hebben.' Flokstra raadt Poelsema derhalve aan aanvragen in te dienen op een breder gebied. 'Niet steeds op hetzelfde doel schieten.' Een grote ommezwaai is daarvoor niet nodig. 'Elk onderzoek is buigzaam', aldus Flokstra.