De vorige week uitgelekte VSNU-cijfers waren niettemin zorgwekkend. Niet alleen zou slechts 7 procent van de aios's in vier jaar tijd promoveren, uiteindelijk zou slechts tweederde van alle aio's eindstreep halen. Daarbij zijn er flinke verschillen tussen de vakgebieden: bij letteren, rechten en sociale wetenschappen promoveert uiteindelijk iets meer dan helft; bij de bèta-wetenschappen is dat 80 procent. Ook anderszins zijn er verschillen: van de mannen promoveert 75 procent, van de vrouwen 45 procent.
Opmerkelijk aan de berichten van vorige week was dat, terwijl de gegevens van sommige universiteiten onvolledig waren, cijfers van de UT en de Universiteit van Amsterdam geheel ontbraken. Hoe komt dat? 'Ze zijn nog niet klaar', meldt H. Slaghuis (dient P&O van de UT), die belast is met de opstelling van een bestand dat inzicht moet geven in de aio-problematiek aan de UT.
'Wij hebben de VSNU echter in augustus wel degelijk cijfers gestuurd, maar erbij gezegd dat ze vanwege dubbeltellingen etc. nog onbetrouwbaar zijn', zegt Slaghuis. Dat gesuggereerd is dat de UT geen cijfers beschikbaar heeft, noemt hij een 'politiek spelletje'. Hij verwacht dat de opgeschoonde UT-gegevens begin november klaar zullen zijn. 'Dan hebben wij, in tegenstelling tot sommige andere universiteiten, de cijfers wèl compleet vanaf 1986.'
De uitgelekte VSNU-cijfers zijn volgens VSNU-voorlichter H. ten Brinke 'voorlopige cijfers'. De VSNU is dan ook wat 'ongelukkig' met de voortijdige publiciteit. 'We zijn nog volop bezig met de interpretatie van de gegevens. Daarover voeren we ook nog overleg met de universiteiten.' Vindt Ten Brinke die 7 procent ook niet wat laag? 'Ja, je kunt beter naar het rendement na vijf jaar kijken. Een aio die een maandje langer over zijn promotie doet staat nu meteen geboekt voor vijf jaar. Eigenlijk zou je de gepromoveerden na vijf jaar bij die 7 procent moeten optellen.'
De cijfers zijn een gevoelige materie vanwege de relatie met de wachtgeldproblematiek. Na vier jaar hebben aio's recht op wachtgeld totdat ze een baan hebben gevonden. Vanwege de hoge werkloosheid onder academici lopen de wachtgelden de laatste jaren flink op. Terwijl de aio op wachtgeld in principe gepromoveerd-en-wel beschikbaar zou moeten zijn voor de arbeidsmarkt, blijkt hij steeds vaker nog lang niet klaar, en dankzij het wachtgeld verder te werken aan de afronding van het proefschrift.
Dit oneigenlijk gebruik van de wachtgeldregelingen wordt door de universiteiten stilzwijgend gedoogd, tot grote ergernis van minister Ritzen. Ritzen wil dat de universiteiten de voortdurend oplopende wachtgelden energiek terugdringen, en verwijt de instellingen dat ze veel te weinig doen aan het vlot aan de slag helpen van hun afgezwaaide aio's. De universiteiten op hun beurt vinden dat ze te weinig geld krijgen van Den Haag.
De opmars van de beurspromovendus beoogt aan de wachtgeldproblemen een eind te maken. De beurspromovendus krijgt geen salaris maar een promotiebeurs. Aangezien hij als promovendus niet in loondienst is, heeft hij na afloop geen recht op wachtgeld. Enkele universiteiten stellen momenteel naast gewone aio's al beurspromovendi aan. De UT is op dit vlak afwachtend, maar lijkt in ieder geval niet principieel tegen een beursstelsel.
Overigens zullen dit jaar ruim honderd Twentse aio's voor in totaal zo'n twee miljoen gulden aanspraak maken op een wachtgelduitkering. In totaal zal de UT dit jaar ongeveer 13,5 miljoen gulden aan wachtgelden kwijt zijn (vier miljoen meer dan vier jaar geleden), waarvan de instelling 4,8 miljoen uit haar eigen portemonnee moet betalen.