Er moest en zou differentiatie komen, zei staatssecretaris Nuis voor de zomer. Elke opleiding moest korte en langere varianten krijgen. De nu in het concept-HOOP gekozen oplossing bestaat echter uit twee uitersten: de universiteiten mogen alles bij het oude laten, de hogescholen moeten nieuwe, driejarige opleidingen beginnen.
Om mbo-ers en vwo-ers in drie jaar te laten afstuderen past binnen het anti-stapelbeleid. Minister Ritzen vindt dat het havo de koninklijke weg is naar het hbo. Vwo-ers worden geacht naar de universiteit te gaan, en het mbo beschouwt Ritzen als een eindopleiding. Zelf had het hbo ook al gesuggereerd dat niet iedereen vier jaar aan een hogeschool hoeft te studeren.
De variant waarvoor Nuis en Ritzen kiezen geeft aan dat zij er kennelijk weinig vertrouwen in hebben dat de hogescholen de slimmere studenten ook echt sneller aan een diploma helpen. Er dus komt één verplichte, kortere opleiding.
In schril contrast met de hogescholen mogen de universiteiten alles bij het oude laten. Zij mogen zèlf bepalen of zij vijfjarige opleidingen starten, waarbij het grootste deel van de studenten na drie jaar moet afstuderen. De rest mag twee, en soms één jaar, doorstuderen. Dat is overigens de bachelors-masters-variant uit het regeerakkoord, waarvan Nuis wel honderd keer zei dat die te rigide was en te snel opgeschreven. Basisopleidingen en kopstudies konden volgens hem vele gedaanten aannemen. Volgens het HOOP dus niet meer.
Analyse
De grote vrijheid die zij nu krijgen beloont in zekere zin de massale weerstand van de universiteiten tegen de hervormingsplannen van Ritzen en Nuis, die al voor de start van het Circus Nuis voelbaar was. Zij willen alles bij het oude laten, en hooguit wat strenger selecteren tijdens de studie. Ritzen en Nuis hebben geen duidelijke keuze durven maken.
Drie/vijfjarige opleidingen zullen er nauwelijks komen, is de verwachting. Ze zijn een gruwel voor de universiteiten, zelfs als zij daarmee geld kunnen verdienen. Directeur F. van Eijkern van de vereniging van universiteiten (VSNU): 'Zeventig procent kan niet korter dan vier jaar, ook omdat de kwaliteit dan internationaal onvoldoende wordt.' Bij Rechten, Economie en Sociale Wetenschappen is misschien wel wat mogelijk, denkt Van Eijkern. Maar welke student kiest voor zo'n nieuwe opleiding als hij niet zeker weet dat hij wordt toegelaten tot de kopopleiding?
Dan de bekostiging. In zijn niet aflatende strijd voor beter onderwijs had minister Ritzen al laten weten dat hij de instellingen sterker wilde afrekenen op grond van hun geleverde prestaties. Er moesten meer studenten sneller afstuderen, ook al om de uiteindelijke bezuinigingen op het hoger onderwijs (200 miljoen gulden vanaf 2004) waar te kunnen maken. Daarom krijgt het aantal diploma's een zwaarder gewicht in de overheidssubsidie dan het aantal ingeschreven studenten. Sceptici roepen direct dat instellingen hierdoor niet, zoals bedoeld, hun onderwijs en begeleiding zullen verbeteren, maar dat zij het onderwijs een stuk makkelijker zullen maken. Te veel onvoldoendes kosten immers te veel geld.
De Tweede Kamer zal daarom zeker aandringen op een strenge kwaliteitscontrole. Daarop zullen de universiteiten verwijzen naar de visitatiecommissies. Probleem is wel dat zo'n commissie maar eens in de vijf jaar langskomt om het onderwijs te beoordelen. Terwijl minister Ritzen de prestaties wil prikkelen, klagen de instellingen over de voortdurende fluctuaties in aantallen studenten. Als zich bij een opleiding opeens veel minder studenten aanmelden, moet er personeel worden ontslagen. Maar de uitkeringen zijn duur. Dat geld kan beter worden besteed aan onderwijs. Ritzen wil daar iets aan doen. Hoe is nog niet duidelijk, maar hij zou kunnen aanknopen bij de oplossing die al is gesuggereerd voor noodlijdende studies in de letterenfaculteiten: geef elke opleiding eenbehoorlijke basisfinanciering, met een toeslag als het aantal studenten een bepaalde grens overschrijdt. Dat gebaar kan hij wat makkelijker kan maken, nu het aantal eerstejaars studenten fors daalt.