Eerste fase geen halve maar een hele opleiding

| Redactie

'De eerste fase wordt korter, maar veel intensiever. Het is misschien een vreemde paradox,' zegt prof.dr. H.P.M. Adriaansens, de voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), die vorig week met voorstellen voor de dag kwam voor een 'driefasige' universitaire opleiding: 'Aan de ene kant willen werkgevers tegenwoordig allereerst weten of een sollicitant initiatief durft te nemen, goed uit z'n woorden komt en leiding kan geven. Wat hij heeft gestudeerd is steeds minder relevant. Anderzijds blijven de universiteiten steeds maar nieuwe, nog meer gespecialiseerde studies bedenken. We leiden op die manier vakspecialisten op die een steen in een muur kunnen metselen, maar niet weten waarvoor die muur eigenlijk dient.' Hoogste tijd dus voor een nieuwe aanpak, aldus de WRR-voorzitter.

Nee, de Wetenschappelijke Raad (WRR) voor het Regeringsbeleid pleit zeker niet voor een algemeen hogere opleiding die voor iedereen hetzelfde is, waarschuwt socioloog Adriaansens. De afgelopen anderhalf jaar gaf hij als lid van de WRR leiding aan een projectgroep die zich boog over de toekomst van het hoger onderwijs. Waar de vijf leden op uitkwamen was wel dat de vergaande mate van specialisatie fors moet worden ingedamd. De propedeuse bestaat in hun optiek voortaan uit een beperkt aantal brede profielen. In het tweede jaar kiest een student uit een stuk of 30 hoofdvakken, die hij combineert met bijvakken. Gaandeweg scherpt hij zijn keuze aan.

Zo'n aanpak biedt volgens Adriaansens, decaan van de faculteit sociale wetenschappen van de Universiteit Utrecht, een tweede voordeel. Veel studenten kiezen een studie zonder te weten wat die inhoudt. 'Sinds 1960 is het aantal universitaire opleidingen gestegen van 60 naar 320. Dan is het bijna een oneerbaar voorstel om aan een scholier te vragen: wat wil je worden? In ons model stel je die keus uit.'

Stuk of vier

Het aantal profielen in de propedeuse zou per universiteit kunnen variëren, denkt Adriaansens. Een stuk of vier lijkt hem een mooi getal. Mogelijk kunnen zij aansluiten op de doorstroomprofielen die in het middelbaar onderwijs worden ingevoerd. Iemand die twijfelt of hij Nederlands zal gaan studeren of Rechten, kiest bijvoorbeeld voor het profiel `cultuur en maatschappij'.

Werkgevers willen graag dat een student op één onderwerp de diepte ingaat en modieuze vakken vermijdt. Zo leert hij analytisch denken. En nu moet hij zich breed scholen?

Adriaansens: 'Wij willen de diepte zeker niet afvlakken. Daarom kiest een student in ons model na de propedeuse voor een degelijk hoofdvak, zoals economie of geschiedenis. Daar besteedt hij de helft van z'n tijd aan. De andere helft wordt verdeeld over bijvakken en vaardigheden als schrijven en presenteren, al kunnen de verhoudingen verschillen. Modieuze vakken als bedrijfscommunicatie kunnen hooguit een ondersteunend vak zijn. Zij dragen niet bij aan de traditionele academische vorming, die werkgevers bedoelen. Maar ze zijn wel nuttig. Werkgevers klagen ook over academici die niet uit hun woorden kunnen komen.

Meer gespecialiseerde kennis acht hij in de eerste fase niet nodig. 'Van de letterenstudenten komt slechts 17 procent terecht in de richting waarin ze zijn afgestudeerd. Steeds meer mensen ontwikkelen zich verder in hun baan. Waar het om gaat is dat ze hebben geleerd hoe ze een antwoord op een vraag kunnen krijgen.'

Adriaansens beseft dat vooral in de techniek en in de bèta-sector de relatie tussen opleiding en baan sterker is dan bij alfa- en gammaopleidingen. Dat zal zich ook in het programma uiten, verzekert hij.

Intensief

De helft van de studenten komt na de eerste fase van drie jaar op de arbeidsmarkt. In de beeldvorming is drie jaar erg kort. Vooral internationaal.

'De eerste fase is geen halve, maar een hele opleiding. Hij bereidt voor op de arbeidsmarkt, èn op een vervolgopleiding in het onderzoek of een concreet beroep. Het is ook een heel intensieve opleiding. Het onderwijs moet er heel anders gaan uitzien. Het moet niet meer zo zijn dat er voor 1000 eerstejaars één hoogleraar is en twintig werkgroepbegeleiders. Er moet een tutorsysteem komen, waarbij docenten het gehele jaar door een kleine groep studenten onder hun hoede hebben. Studenten die ze persoonlijk leren kennen en kunnen adviseren over het vervolg van hun opleiding. Want daar moeten docenten een veel zwaardere rol in krijgen. Studenten worden in onze optiek driemaal tijdens de volledige opleiding geselecteerd: in de propedeuse, aan het eind van de eerste en van de tweede fase. Daarbij mogen zeker niet alleen hun prestaties een rol spelen. Er moet ook worden beoordeeld of zij de juiste houding hebben. Een student kan allemaal negens halen, maar toch ongeschikt zijn om arts te worden.'

Meer betrokkenheid bij het onderwijs en de studenten zal docenten zeker aanspreken, verwacht Adriaansens. 'Mijn idee is dat elke docent zelf de tentamenvragen maakt voor zijn groep. Hij wordt meer verantwoordelijk. Het hoeft dan ook niet meer voor te komen dat die ene hoogleraar op één dag vier maal achter elkaar dezelfde cursus geeft. In plaats van hiërarchisch wordt de structuur veel platter. Ik denk dat zo'n intensief systeem niet meer geld hoeft te kosten. Relatief is het aantal docenten al jarenlang gelijk. Internationaal staan we er wat dat betreft zeker niet slecht voor. Alleen: door al die specialisaties staat de ene docent een groepje van drie studenten les te geven, en de andere een heel grote groep. Door het onderwijs meer te standaardiseren in profielen blijft er meer tijd over om intensiever onderwijs te geven. Je voorkomt ook dat je dure docenten met wachtgeld moet sturen als studenten geen interesse voor hun vak tonen.'

Onafhankelijk

Maar een docent zal nooit vrijwillig zijn specialistische vak verruilen voor iets algemeners.

'Hij kan naast het onderwijs altijd zijn eigen, specialistische onderzoek blijven doen. Al die kleine specialismen horen niet in een afgewogen onderwijsprogramma. Dat verwatert dan veel te veel. De invloed van de vakgroepen op het curriculum is te groot. Ze zijn scheidsrechter in eigen wedstrijd. Wij vinden de inhoud van het onderwijs, in elke fase, een verantwoordelijkheid van een onafhankelijk curriculumbestuur. Dat stelt een programma samen en vraagt vervolgens aan de vakgroepen welke vakken zij daarvoor kunnen leveren. Zij doen een offerte en sluiten een convenant met het curriculumbestuur. Het onderwijs wordt dus veel meer bepaald door de vraag. De vakgroepen zullen hard moeten vechten om hun onderwijs ergens onder te brengen.'

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.