Geef alleen nog eerste- en tweedejaars studenten een beurs, waarmee ze zonder financieel risico aan de propedeuse kunnen meedoen. Maar laat daarna iedereen investeren in zijn toekomst door middel van leningen. Zo simpel kan volgens enkele universiteitsbestuurders een nieuw studiefinancieringsstelsel worden. Financiering van hoger onderwijs mag volgens hen best uitgaan van het profijtbeginsel.
'De tijd is rijp voor een nieuw studiefinancieringsstelsel', betoogde de Groningse rector prof.dr. F. van der Woude vorige week bij het tienjarig bestaan van de VSNU. Die stelling is niet nieuw, maar op het verjaarsfeest in Amersfoort werd nu eens duidelijk hoe zo'n nieuw stelsel er volgens bestuurders uit zou moeten zien.
Een lappendeken is het huidige systeem van basis- en aanvullende beurzen plus leningen geworden, sinds minister Ritzen er elk jaar honderden miljoenen op heeft moeten bezuinigen. Volgens Van der Woude is nu het punt bereikt waarop de lage basisbeurs en de al in het eerste jaar geldende temponorm de toegang tot het hoger onderwijs dreigt te gaan belemmeren. En de cijfers geven hem deze maand al gelijk: de aanmelding van nieuwe studenten zakt dramatisch.
Nieuw stelsel
Er moet dus iets gebeuren. De Groningse rector sprak van een nieuw stelsel van studiefinanciering dat niet alleen betaalbaar is, maar studenten en ouders ook duidelijkheid en rechtszekerheid biedt. Het groeiende besef dat studeren ook een 'private investering' is, kan volgens hem uitkomst bieden. Studenten kunnen best meer zelf betalen, als ze maar aan dat idee kunnen wennen.
Drs. H. J. Brinkman, collegevoorzitter van de Vrije Universiteit, heeft hetzelfde idee al wat verder uitgewerkt: werf studenten door ze de eerste twee jaar een beurs te geven. Maar laat ze, als blijkt dat ze de studie aankunnen, verder hun studiekosten dekken met leningen. Brinkman, die voorzitter is van het financiële overlegorgaan van de universiteiten, vindt toepassing van het profijtbeginsel terecht, omdat studeren nog altijd 'toegang geeft tot hoogwaardige arbeid en hoger inkomen.'
De VU-bestuurder denkt dat een sterk accent op 'private bekostiging' van de laatste studiejaren ook een prima basis biedt om tot variatie in lengte van opleidingen te komen. Overheidsbekostiging kan zulke variatie volgens hem niet goed reguleren. Laat men de student echter een groot deel van de kosten dragen, dan ontstaat er vanzelf een afweging tussen het nut en de kosten van een langere studieduur.
Volgens een hoge ambtenaar van de Universiteit van Amsterdam ligt de combinatie onderwijscontract/lenen zeer voor de hand. Hij wees er desgevraagd op dat het `privaat' bekostigen van de laatste studiejaren bovendien nieuwe mogelijkheden biedt voor het combineren van werk en studie. De klant is immers koning. Wie niet leent maar de studiekosten zelf betaalt door erbij te werken, moet dus evengoed acht jaar over een studie van vier jaar kunnen doen.
Niet geheel toevallig kreeg minister Ritzen deze week een advies over variatie in `leerwegen', waarin deze laatste gedachten precies zijn terug te vinden. Want de behoefte aan aangepaste studie-arrangementen voor werkenden, ouderen en tijdelijk naar de universiteit terugkerenden begint een issue te worden.