De nieuwe opzet van het OSF houdt in dat de twee miljoen gulden subsidie het ene jaar net zoals nu in zijn geheel ten goede komt aan een interdisciplinair onderzoeksprogramma dat in principe door alle faculteiten kan worden ingediend, maar met verzachting van de huidige tweekernen-eis, terwijl de OSF-subsidie het andere jaar verdeeld wordt over twee projecten: één miljoen voor een plan van een veelbelovend onderzoeker (PIONIER-gedeelte), en één miljoen voor een voorstel op het gebied van de maatschappijwetenschappen.
Onderzoekstimulering à la PIONIER behelst de tijdelijke ondersteuning van een 'briljante onderzoeker' (in de regel een gepromoveerde) die samen met collega-medewerkers een nieuwe en internationaal relevante onderzoekslijn weet te ontwikkelen. De subsidie is sterk persoonsgebonden en kent een grote bestedingsvrijheid: de 'pionier' kan tot op grote hoogte zelf uitmaken waar het geld binnen het project aan wordt besteed. Wel wordt een jaarlijkse begroting, een tweejaarlijkse voortgangsrapportage en een eindverslag gevraagd.
Gezien de omvang en uitstraling van de PIONIER-subsidie wil het CvB wel dat een eventueel gehonoreerd onderzoeksproject een 'stevige verankering' binnen de instelling heeft of verwerft. De onderzoekgroep in kwestie moet met het oog op de continuïteit financiële steun toezeggen voor de follow-up. Een verschil met het PIONIER-programma van NWO - waarin de UT totnutoe overigens niet heeft gescoord - is dat behalve jonge, veelbelovende onderzoekers ook gevestigde, oudere hoogleraren een beroep zullen kunnen doen op de OSF-subsidie.