tekst: Frank Steenkamp/Marcel Wiegman (HOP)
Is er een betere selectie mogelijk in het hoger onderwijs? En hoe: aan de poort? In en na de propaedeuse? Of ook halverwege - door variatie in uitstroomvarianten? Een sfeervol ingericht zaaltje in een eeuwenoud pand van de Leidse universiteit was half januari het decor voor een gedachtenwisseling over zulke vragen met vier insiders in het hoger onderwijs. Dit keer geen kamerleden of andere politici, maar mensen 'uit het veld'. Aan tafel zitten prof.dr. R.A. de Moor, al decennia actief in het universitair beleid en de hbo-bestuurder mr. O.G. Brouwer. Uit werkgeverskring is drs. A.J.E.G. Renique van het VNO uitgenodigd. En nummer vier is oud-LSVb-er D. Engelsman.
Wat in de discussie direct opvalt, is dat voor deze mensen selectie aan de poort absoluut geen optie is. Het werkt niet en het kan ook niet op een eerlijke manier. Ze zien veel meer in een zwaardere propaedeuse, als onderdeel van een contractmodel. Maar daarmee is nog lang niet alles gezegd. Een debat over hoe het 'hoger onderwijs voor velen' in tijden van bezuiniging te behouden valt - zonder niveaudaling. In de politiek is selectie de laatste tijd weer een issue. Het gaat voor een deel om louter kwantitatieve argumenten.
Sommigen vinden dat er bezuinigd kan worden door het hoger onderwijs 'selectiever' te maken. Zo zei vice- premier Dijkstal op een VVD-bijeenkomst dat 'in dit land teveel studenten te lang studeren'. Is dat zo?
De Moor: 'Dat 'te lang' studeren onderschrijf ik wel. Door de vrijblijvendheidvan ons studiesysteem wordt de cursusduur vaak fors overschreden.
Renique: 'Bij veel studierichtingen is de uitval te groot. De vraag is: zitten daar wel de juiste studenten op de juiste plaats? In dat kader kijkt het bedrijfsleven ook naar dat 'teveel': er is geen absolute norm voor onderwijsdeelname. Als 30 procent van de jongeren een hogere opleiding met succes kan afronden, zeg ik: oké, richt je stelsel daarop in. Maar ik geloof niet dat de deelname nog verder omhoog moet. Er zijn toch tekenen van verzadiging op de arbeidsmarkt. En een deel van de studenten lijkt echt te hoog te grijpen.'
Probleem
Brouwer: 'Men studeert niet teveel, maar juist te weinig! Het probleem is dat de meeste opleidingen er niet in slagen studenten tot normale inspanningen te bewegen. Wat aantallen studenten betreft: ik ben niet zo bang voor 'overscholing'. Het is niet slecht dat mensen gemiddeld steeds hoger gekwalificeerd worden. Dat is goed voor de kwaliteit van organisaties. Wel bieden we misschien een te beperkte range van opleidingen. Is er voor iedereen wel een juiste plaats? Ik denk dat er meer differentiatie nodig is.'
Engelsman: 'Bij zo'n uitspraak van Dijkstal denk ik: goh, nog steeds op jacht naar de eeuwige student? Terwijl die figuur al lang niet meer bestaat. Er dreigt nu eerder het omgekeerde: dat studies te kort worden. Ik betwijfel of in een aantal richtingen studenten aan de eindstreep wel het state of the art-niveau van hun vakgebied hebben. Verder is voortijdige afbreking van de studie niet altijd verspilling. Je kan soms met twee, drie jaar precies dat leren wat je nodig hebt om goed te functioneren.'
Brouwer: 'Dat geldt natuurlijk niet voor die grote aantallen afhakers. Het is echt een van de kwalen van het systeem: dat het zoveel mislukkingen produceert.
Twijfel
De Moor: 'Nog even over het geld. Ik betwijfel of verkorting van de 'verblijftijd' veel financieel voordeel oplevert. Zoals de financiering is opgezet - instellingen krijgen maar geld voor vier jaar, studenten straks ook - kost dat langer studeren de overheid maar weinig geld. Als we het tempo verhogen, heeft dat bovendien nog neveneffecten. Velen gaan dan eerder een beroep doen op uitkeringen, die hoger liggen dan de studiebeurzen. Maar dat is dan de zorg voor Sociale Zaken...'
Geld en efficiency vindt u dus niet genoeg reden voor scherpere selectie. Maar er zijn ook inhoudelijke argumenten, zoals de behoefte aan meer 'differentiatie' binnen het hoger onderwijs. Het wordt dan belangrijker om de juiste student op de juiste plaats te laten belanden. Dat roept om selectie en verwijzing: aan de poort?
De Moor: 'We moeten pas tijdens het eerste jaar selecteren. Want selectie aan de poort: waar moeten we dat op baseren? Men denkt dan aan eindexamencijfers. Maar die hebben slechts bij enkele studies behoorlijke voorspellende waarde. Ik heb cijfers van de TU Delft: van de groep met een 7 of minder voor de exacte vakken had bij technische natuurkunde na twee jaar slechts 12 procent de propaedeuse. Maar bij civiele techniek is dat vijftig procent en bij bouwkunde bijna tachtig. Er is wel een verband, maar het is veel te los.'
Engelsman: 'Zo zul je altijd mensen ten onrechte afwijzen. Maar is selectie in de propaedeuse dan zo perfect?'
Verschil
De Moor: 'Er is een verschil. Bij selectie op eindexamencijfers voorspel je iemands kansen op grond van schoolprestaties. In de propaedeuse gaat het eralleen om of studenten voldoen aan eisen die de studierichting stelt. Dat is geen voorspelling maar een afspraak.'
Renique: 'Een ander argument tegen selectie aan de poort is dat de aansluiting tussen voortgezet en hoger onderwijs verbeterd gaat worden. Door de nieuwe 'profielen' zullen we een beetje afraken van de zeer heterogene instroom, met sterk uiteenlopende vakkenpakketten.'
Brouwer: 'De profielen zijn vooral een stroomlijning. Ik denk dat de tweede lijn van de stuurgroep Tweede Fase V.O. nog meer zal bijdragen aan het succes in het hoger onderwijs. Dat is het accent op de werkhouding: zelfstandig leren studeren.'
Propaedeuse
@tekst=Dan nu over de propaedeuse. Daar vindt bij uitstek de selectie en 'verwijzing' plaats. Werkt dat op dit moment al goed genoeg?
De Moor: 'De verwijzing is een probleem. Want wat voor gegevens heb je na de propaedeuse? Je kan wel selecteren: uw resultaten zijn onvoldoende, houdt u maar op. Maar er is geen enkele basis voor verwijzing naar elders. Dat is werk voor beroepskeuze- en studieadviesbureaus. Alleen de selectie kunnen we met de propaedeuse waarmaken.'
Brouwer: 'Na die propaedeuse vind ik het ook aanvaardbaar dat iemand die de studie eigenlijk aan zou kunnen, toch wordt afgewezen. Als je maar helder maakt: je krijgt alleen de kans om hier verder te studeren als je eerst vooraf duidelijk omschreven prestaties hebt geleverd.'
Er moet minder selectie komen. Ik bedoel: minder vaak. Nu selecteren we, van brugklas tot bul, bijna permanent - als neveneffect van het onderwijssysteem. Dat is slecht. Je moet een beperkt aantal selectiemomenten afspreken, en daar moet je het goed doen. Voor het hoger onderwijs is de propaedeuse het aangewezen moment. Dat moet beter worden uitgewerkt.'
De Moor: 'Ook naar mijn mening moet je alleen in de propaedeuse selecteren. Daarna zou je moeten zeggen: geen selectie meer. Tegenover degenen die daar doorkomen heb je dan op z'n minst de morele plicht te zorgen dat ze het halen. Ik ben voorstander van die contract-gedachte.'
Brouwer: 'Ja, die verplichting moet je durven aangaan. Als iemand toch dreigt te zakken, moet je als opleiding wellicht een extra inspanning plegen. De ongeschikten moeten er immers al bij de propaedeuse uitgezeefd zijn.'
Prikkel
Renique: 'Ik ben het daarmee eens. De bekostiging moet daar ook op toegesneden worden. De overheid moet alleen betalen voor het aantal eerstejaars en voor geslaagden bij het einddiploma. Dat prikkelt instellingen om te voorkomen dat er nog mensen in latere studiejaren onverrichterzake wegmoeten.'
Brouwer: 'Zo steun je het onderwijscontract. En je krijgt ook minder vrijblijvende discussie over studeerbaarheid. Maar tegelijk moet je ook zorgen voor bewaking van het eindniveau.'
Uitzonderingen
Het havo- of vwo-diploma is toegangsbewijs voor de propaedeuse. Nu zijn er bekende uitzonderingen: de hbo-kunstsector heeft wèl extra selectie aan de poort, omdat de middelbare school niet op artistieke gaven selecteert. Kan voor andere studies niet iets dergelijks gelden? De scholen voor de journalistiek kenden vroeger een motivatiegesprek. Nu moeten ze loten.
Renique: 'Bij studies met capaciteitsproblemen zou ik wel ingangsselectie willen. Want dat loten vinden wij een achterlijk systeem. Je zou graag voor de studie relevante criteria gebruiken om de schaarse plaatsen op te vullen.' De Moor: 'Ik heb moeite met motivatietests. Het 'meten' van motivatie is inhoge mate subjectief. Je moet mensen niet afhankelijk maken van andermans oordeel daarover. Een eindexamencijfer is tenminste objectief - al is de voorspellende waarde beperkt.'
Link
Brouwer: 'Ik word nog liever afgewezen omdat iemand de pik op me heeft dan door het domme lot. Je moet je lot zelf kunnen beïnvloeden. Maar goed: motivatiegesprekken zijn heel link. Dan liever eindexamencijfers.'
Renique: 'Ik kan me daarnaast ook voorstellen dat je voor toelating speciale opdrachten geeft. Laat mensen een test doen op het gebied van de gekozen studie.' Voor wie niet geschikt blijkt, betekent weggeselecteerd worden na de propaedeuse kostbaar tijdverlies. Zijn er geen mogelijkheden om studenten in een eerder stadium tot een betere studiekeus te bewegen?
Engelsman: 'Selectie in de propaedeuse zou inderdaad het sluitstuk moeten zijn van een goede voorlichting en verwijzing.'
Brouwer: 'Ik vrees dat voorlichting weinig helpt. Uit de ervaring met de legioenen 'omzwaaiers' blijkt dat het meemaken van de propaedeuse wezenlijk anders werkt dan voorlichting.'
De Moor: 'Een vrijblijvende 'instaptoets' zoals bij rechten in Utrecht kan een middel zijn. Je krijgt daar een realistische indruk of je het wel of niet aankan. Volgens Amsterdamse onderwijskundigen is de 'verwachte slaagkans' die de student zelf inschat het beste selectiemiddel.'
Brouwer: 'Toch laten studenten zich niet snel ontmoedigen. Onze hogeschool praat daarom met de Nijmeegse universiteit over een snelle overstapmogelijkheid, na enkele maanden propaedeuse. De universiteit loopt in die fase al vaak tegen studenten aan die beter naar het hbo kunnen. Er zitten alleen nog wat haken en ogen aan. Er moet iets veranderen aan de bekostiging, zodat het geld de student bij zijn overstap volgt. Ook moet er oog zijn voor de financiële gevolgen van dit alles voor de universiteiten.
Vlees noch vis
Engelsman: 'Als je de juiste student op de juiste plaats wilt, zie ik een groot probleem. Voor velen is er geen juiste plaats. Veel opleidingen zijn vlees noch vis geworden. Hoog gemotiveerde studenten zitten daar in één collegezaal met een massa mensen die alleen maar zo'n vak doen als opstapje naar een of andere beroepsgerichte 'kopstudie'. Dat loopt elkaar voor de voeten. Je zou vanaf het begin duidelijker moeten differentiëren. Vooraf zou je moeten vragen: kom je om je als wetenschapper te bekwamen, of met meer praktische ambities?
Brouwer: 'Maar studenten laten zich niet sturen. Die kijken alleen waar ze het hoogste diploma kunnen halen.'
Nu klinkt wel vaker de kritiek dat het hoger onderwijs teveel een eenheidsworst is. Binnen de universiteiten en misschien ook in het hbo zouden aparte leerwegen voor echte 'toppers' moeten komen.
Renique: 'Ik zie wel iets in betere uitzuivering van opleidingen, maar dan tussen universiteit en hbo. Binnen de universiteit mag dat niet leiden tot twee scherp gescheiden stromen. De kracht van de universiteit is juist dat iedereen er een academische vorming krijgt, ook degenen die later geen wetenschapper wordt.
Engelsman: 'Maar bij veel universitaire studies komt de helft van de studenten helemaal niet voor de wetenschap!'
Brouwer: 'En dan? Bij rechten komt vrijwel niemand voor de wetenschap. Toch is dat een academische opleiding, omdat je er een bepaald denkniveau ontwikkelt. Je moet niet te snel een onderscheid maken naar carrièreperspectief.'
De Moor: 'Waar een universiteit zich druk over moet maken is het onderwijsniveau. Je wilt een bepaald niveau handhaven, dus heb je eenselectiedrempel nodig. Maar of ze van wetenschap houden of voor de titel komen? Dat is mijn zaak niet - als ze maar aan mijn standaarden voldoen. Los daarvan kan je verderop in de studie wel variatie aanbrengen: een echte researchvariant bijvoorbeeld, en een waar je meer met maatschappelijke kwesties in aanraking komt.'
Moeilijk
Maar is het academisch onderwijs niet vaak door de massaliteit verwaterd? Docenten richten zich meestal op de gemiddelde student. Leidt dat niet vanzelf tot sluipende niveauverlaging?
De Moor: 'Algemene niveaudaling is moeilijk meetbaar. Maar als ik mijn vak, de sociologie, overzie: de normen zijn eerder strenger geworden, want het vak heeft zich ontwikkeld. Verder laten de meeste docenten zich niets gelegen liggen aan de vraag hoeveel studenten het tentamen halen en wat de invloed daarvan op het vakgroepsbudget is. Ze hebben hun eigen normen.'
Brouwer: 'Die verzwaring geldt zeker ook in het hbo.'
Aanvechtbaar
Renique: 'Dit zal opgaan voor al lang bestaande opleidingen. Maar van sommige nieuwe richtingen is het wetenschappelijk gehalte zeer aanvechtbaar. Die lijken louter een antwoord op de vraag naar praktijkgerichte doctoraaldiploma's. Daar dreigt een doelvervaging van de universiteit. En dat is ook een kwestie van selectie: je moet alleen mensen hebben aan wie een academische vorming besteed is.'
De Moor: 'Ik heb in twee visitatiecommissies gezeten, bij letteren en sociale wetenschappen. Bij sommige opleidingen hadden we kritiek op het curriculum. Bij andere kon men het aantal studenten niet aan. Maar tussen traditionele en nieuwe richtingen konden we geen verschil vinden in de kwaliteit van de scripties. Je moet dus niet te snel concluderen dat nieuwe ontwikkelingen tot niveauverlaging leiden.
Brouwer: 'Toch ben ik het met Renique eens: laat de universiteiten zich beperken. Je moet er geen opleidingen toelaten die naar hun aard net zo goed elders gegeven kunnen worden. Ja, ik denk dat de universiteiten zo een stuk kleiner worden.'
De Moor: 'De universiteit kan wel tegen de massa's zeggen: we willen hier alleen het neusje van de zalm, maar dan verplaats je het probleem. Want zijn al die doorverwezen studenten wel geschikt voor het hbo?'
Bewaarschool
Er wordt vaak gesproken over de behoefte aan 'algemeen hoger onderwijs' of AHO dat niet specifiek beroepsgericht is en evenmin voor de wetenschap opleidt. Maakt dat geen betere uitsortering - of: selectie - van studentenstromen mogelijk maken?
Brouwer: 'Die vraag naar algemene opleidingen is er. Je ziet dat bij onze lerarenopleidingen. Een groot deel van de instroom peinst er niet over om leraar te worden. Dat is niet goed: zo ontaardt de lerarenopleiding. Het is dus de vraag of een selectieve universiteit wel automatisch iedereen kan doorverwijzen naar het hbo. Zo kom je op dat aho, als een soort bewaarschool. Maar principieel gezien zet ik vraagtekens bij het idee dat algemene functies voorafgegaan moeten worden door algemene opleidingen.
Renique: 'Vanuit het bedrijfsleven zien wij graag opleidingen met een duidelijke basis. Dat is ofwel een helder beroepsbeeld of de academische vorming, gekoppeld aan een discipine. Wij zijn tegen een cafetaria-achtig hoger onderwijs dat mensen aflevert zonder heldere kwalificaties. Die zijn dan wel verder algemeen ontwikkeld dan toen ze van het atheneum kwamen, maar datbereik je ook met vier jaar extra levenswijsheid. Ik vind ook niet dat de overheid zulke opleidingen moet financieren.'
Engelsman: 'Maar er is toch wel vraag naar algemeen hoger onderwijs? In personeelsadvertenties wordt vaak heel algemeen gevraagd naar iemand die is afgestudeerd - in een of andere academische opleiding.'
Baan
Renique: 'Een academische opleiding die nergens op gefocused is, is een contradictio in terminis. Dat kan niet. Je leert niet diep graven in een studie met van alles wat. Ook mensen zonder erg gerichte studiemotieven zullen een of andere specifieke opleiding moeten volgen. Daarna kunnen ze nog alle kanten op. Want je moet niet te eng denken over de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Het is goed mogelijk dat iemand die bijvoorbeeld opgeleid is tot leraar in het technisch onderwijs, een baan vindt in het bedrijfsleven.'
Een laatste punt: differentiatie in studieduur. Het idee is nu even op de achtergrond geraakt, maar in het regeerakkoord werd het idee geopperd waarbij binnen één studierichting slechts een deel van de studenten tot de laatste studiefase wordt toegelaten. Zo'n angelsaksisch systeem, met een selectiestap tussen 'bachelors' en 'masters', moeten we dat hebben?
Prima stelsel
De Moor, resoluut: 'Nee. Als de propedeuse goed selecteert, hebben we met onze vierjarige opleidingen een prima stelsel. En als we nu ook een eindpunt na drie jaar instellen, zie ik niet hoe de arbeidsmarkt daarmee gebaat zou zijn. Stel je ook eens voor hoe dat in praktijk gaat. Na het derde curusjaar mag dan een deel van de studenten niet meer doorgaan. Waarop baseer je dat: op gemiddelde cijfers? Maar die studenten hebben uiteenlopende vakken gedaan, die in gewicht verschillen. Die cijfers zijn dus geen basis voor een billijk oordeel. Alleen daarom al zie ik dit niet gebeuren.'
Tijdslimiet
Zijn er geen andere mogelijkheden om binnen studierichtingen meer differentiatie in individuele studieduur te krijgen?
De Moor: 'Het enige wat kan gebeuren is dat we na een tweejarige basisopleiding een tijdslimiet instellen. Dus: degenen die al drie of vier jaar bezig zijn, moeten dan opstappen. Ze kunnen niet meer lenen, en de instellingen krijgt geen geld meer voor ze. Een pure efficiencymaatregel, maar in Engeland is dit bijvoorbeeld heel normaal.'
Renique: 'Ik zie niet zoveel in het na twee jaar wegsturen van mensen, zonder diploma. We moeten toe naar hardere selectie in het eerste jaar.'
Brouwer: 'Maar ook nu al produceren wij veel afvallers, Ik denk dat je hen iets zinvols moet meegeven. Zeker als het idee van een onderwijscontract na de propedeuse niet goed van de grond komt moet je voor afhakers streven naar een dossioma, een dossierdiploma waarin staat wat er wèl gelukt is. Dat zou, als het goed valt op de arbeidsmarkt, geleidelijk nog grote betekenis kunnen krijgen.'
Voorstander
Renique: 'Overigens is het VNO wel voorstander van meer variatie in cursusduur tùssen verschillende studierichtingen. Voorheen konden diverse hbo-opleidingen in drie jaar worden afgerond. En waarom zou niet ook bij zeer brede faculteiten zoals de juridische een driejarige variant mogelijk zijn?'
Brouwer: 'Voor kortere opleidingen moet je niet te snel naar het hbo kijken. De recente verlenging tot vier jaar was niet zonder reden. Als je het heaoinkort gaan er wezenlijke versterkingen verloren. Het idee van kortere cursusduren is sowieso naïef. Vijftien jaar discussie over de Tweefasenstructuur heeft geleerd dat instellingen het over zoiets op inhoudelijke gronden nooit eens kunnen worden. En ook de maatschapij zit niet te wachten op kortere programma's. Gelukkig ligt sinds kort het accent weer op de verblijfsduur van studenten. Voor wie studiefinanciering krijgt mag je die best beperken. Maar er moet straks ook weer ruimte zijn om in plaats van te lenen een baantje te nemen en veel langer over de studie te doen, zonder dat dit door de collegegeldverhoging wordt afgestraft.'
F.S.
Prof.dr. R.A. de Moor: emeritus-hoogleraar theoretische sociologie. Tot 1992 dertien jaar lang rector van de Katholieke Universiteit Tilburg. Voorzitter geweest van vele landelijke commissies over het onderwijsbeleid. Leidt nu de VSNU-werkgroep over stelselherziening in het hoger onderwijs
Mr. O.G. Brouwer: Leids jurist. Collegevoorzitter van de Hogeschool Gelderland in Arnhem. Zit sinds zomer '92 in het dagelijks bestuur van de HBO-Raad. Verder lid van de stuurgroep Ginjaar-Maas die werkt aan de nieuwe bovenbouw voortgezet onderwijs (`doorstroomprofielen').
Drs. A.J.E.G. Renique: in Nijmegen geschoold als wis- en natuurkundige. Is sinds 1986 onderwijsspecialist van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen. Pleit in die functie sinds jaar en dag voor betere aansluiting van het hoger onderwijs op de arbeidsmarkt.
D.Engelsman: was halverwege de jaren tachtig bestuurder van de LSVb. Studeerde economie aan de Universiteit van Amsterdam, maar maakte die opleiding net niet af. Momenteel actief als organisatie-adviseur en ondermeer betrokken bij plannen voor `hoger onderwijstelevisie' op de Amsterdamse kabel-TV.