Een octrooi (patent) is een alleenrecht (monopolie) op het exploiteren van een technische uitvinding voor de looptijd van maximaal twintig jaar. Het eerste octrooi werd al in 1584 in de Republiek verleend, voor een baggerapparaat van Simon Stevin. Via een octrooi kun je anderen het commercieel gebruik van een uitvinding verbieden, danwel tegen betaling toestaan (in de vorm van een licentieverlening). Zuiver-wetenschappelijk onderzoek alsmede particulier, niet-commercieel gebruik van vindingen vallen buiten het octrooirecht.
Voor een octrooiverlening bestaan drie criteria: de vinding moet nieuw zijn, inventief ('niet-voor-de-hand-liggend'), en industrieel toepasbaar. Een octrooi kan produkten, produktiemiddelen en methoden/werkwijzen betreffen, niet abstracte ideeën. Er is meer octrooieerbaar dan gedacht: zo is het eerste levend wezen reeds geoctrooieerd (in casu de genetisch-gemanipuleerde onco-muis). Software is soms octrooieerbaar - mits er een 'technisch aspect' aan zit. Zo niet, dan resteert alleen het minder verstrekkende auteursrecht.
Het octrooi legt het intellectueel eigendom van een technische vinding vast. Los van geheimhouding is het de enige manier om een uitvinding te beschermen tegen overname of misbruik. Het octrooi is ook interessant als bedrijfspolitiek instrument voor exploitatie van kennis. Via royalties en (kruis)licenties kunnen er onder meer R&D-kosten mee worden terugverdiend. Dat wil niet zeggen dat een octrooi altijd een goede optie is; dat hangt van de kosten-baten af. Soms is geheimhouding beter (als produkt bijna niet na te maken is) of juist publikatie (om te voorkomen dat anderen een octrooi krijgen).
In de huidige procedure wordt de octrooiaanvraag door een octrooigemachtigde voor een cliënt gedaan bij de Octrooiraad in Rijswijk. De raad verricht vervolgens een 'nieuwheidsonderzoek' om te zien of de vinding echt nieuw is (vóór de aanvraagdatum nergens ter wereld gepubliceerd of anderszins openbaar gemaakt). Daarna kan het octrooi worden verleend. De procedure duurt meestal een jaar of vier. De indieningskosten belopen vier à zesduizend gulden. Jaarlijks worden voor Nederland 40-50 duizend octrooien verleend.
De van 1910 daterende Rijksoctrooiwet wordt per 1 april 1995 gewijzigd. De procedure wordt sneller en goedkoper doordat het onderzoek van de Octrooiraad (voortaan: Bureau voor de Industriële Eigendom) vervalt. Er komen twee octrooien: een kortlopend octrooi (zes jaar geldig) en een langlopend octrooi (maximaal twintig jaar geldig), waarvoor een nieuwheidsonderzoek nodig blijft. De aanvraagprocedure zal worden teruggebracht tot anderhalf jaar (in spoedgevallen drie maanden), en wel tegen beduidend minder kosten.
Het kortlopende octrooi - vooral bedoeld om het midden- en kleinbedrijf te gerieven - heeft ook een nadeel. Door het schrappen van de 'toetsing vooraf' blijft onduidelijk of het octrooi terecht is verleend. In Technisch Weekblad werd daarom onlangs opgemerkt dat dit de waarborg voor daadwerkelijke octrooibescherming aantast. Eventuele inbreuk zou verder leiden tot veel meer duur juridisch geharrewar achteraf. Daar staat tegenover dat de oude procedure met nieuwheidsonderzoek gewoon beschikbaar blijft. De nieuwe octrooiwet zou tevens de trend bij grote bedrijven versterken om maar meteen naar München (zetel van het Europees Octrooibureau) te stappen voor een 'Europees' octrooi.
Niet dat er een echt Europees octrooi bestaat (laat staan een wereldoctrooi). Om vindingen internationaal te beschermen moet je in principe nog altijd in elk land apart octrooi aanvragen. Wel bestaat de mogelijkheid in één klap een aanvraag in meerdere landen te doen via het Europees Octrooi Verdrag of het Patent Cooperation Treaty (Europa, VS, Japan). Deze procedures kosten al gauw vele tienduizenden guldens. Vrij gebruik van geoctrooieerde vindingen blijft mogelijk in landen waar geen octrooi is aangevraagd. Wel kan zo'n produkt dan niet worden geëxporteerd naar een land waar wel octrooi is verleend.