Sinds het paarse regeerakkoord wordt er door het ministerie van OCW, instellingen van hoger onderwijs en in een publiek debat openlijk gesproken over de stelselherziening van het hoger en universitaire onderwijs. De ingrediënten van deze herziening zijn ondermeer differentiatie van opleidingsniveaus, alternatieve financiering en kwaliteitsverbetering. Wat nauwelijks ter sprake komt in alle discussies is dat ondertussen de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) op het punt staan het promotiestelsel aan de Nederlandse universiteiten zeer drastisch van opzet te veranderen.
In de nieuwe opzet worden promovendi (de assistenten en onderzoekers in opleiding) alle wettelijk omschreven rechten en arbeidsvoorwaarden (vastgelegd in het ambtenarenrecht) ontnomen en worden zij zo vogelvrij verklaard. Het loon dat de huidige promovendi ontvangen voor het werk dat ze verrichten, wordt voor toekomstige promovendi als beurs uitgekeerd, waarvan zowel de hoogte als de duur door de universiteiten en NWO per individu eenzijdig aangepast kan worden. De hoogte van de beurs, zoals door de VSNU aanbevolen wordt, komt neer op % 1230,- per maand. Het nieuwe stelsel, dat in principe naast het huidige stelsel zal komen te staan, zal in de praktijk het promotiestelsel volledig vervangen, zoals bijvoorbeeld op de universiteit van Amsterdam al aangekondigd is.
Stilletjes
en stilletjes doorgevoerd zonder brede discussie; sterker nog, zonder de betrokkenen, de huidige promovendi en hun opvolgers, erin te kennen. Dit mag op zijn minst vreemd genoemd worden, daar het een grote groep betreft van ±7000 werknemers. De vertegenwoordigers van deze groep, de DienstCommissie Projectmedewerkers (DCP) van NWO en het Landelijk aio Overleg (LaioO), hebben voor de problemen in het huidige stelsel al regelmatig oplossingen voorgesteld die binnen het huidige systeem gerealiseerd kunnen worden, zoals het terugdringen van het aantal promoties.
Wie in het huidige stelsel een promotie-onderzoek verricht aan een universiteit of instituut is werknemer. Hij of zij verricht gedurende vier jaar zelfstandig wetenschappelijk onderzoek en levert een produkt in de vorm van publikaties en een proefschrift, waarop gepromoveerd wordt tot doctor. De situatie is vergelijkbaar met de researchinstituten van grote bedrijven, waar jonge academici onder begeleiding van oudere onderzoekers zelfstandig onderzoek doen.
Output
Het grootste deel van de wetenschappelijke output van de universiteiten wordt geproduceerd door promovendi, die daarmee een essentiële rol vervullen in het Nederlandse wetenschappelijke onderzoek. Naast de onderzoekstaak bestaat het werk van de assistenten en onderzoekers in opleiding (aio's en oio's) ook uit een aanzienlijk onderwijsgevend deel. Het zogenaamde aio-stelsel is echter een te groot succes geworden. Er werden meer en meer aio's en oio's aangesteld.
Meer promoties betekent door de grotere hoeveelheid publikaties meer aanzien voor de universiteiten en hoogleraren, en tevens meer inkomsten voor universiteiten, die een promotiepremie ter grootte van ongeveer 70.000 gulden ontvangen per gepromoveerde aio of oio. Het aanstellen van steeds meerpromovendi heeft echter geleid tot een situatie waarin de vaste staf van de onderzoeksgroep minder tijd aan de promovendus kan besteden. Hierdoor zijn de randvoorwaarden voor het goed kunnen uitvoeren van een zelfstandig onderzoek (zoals genoeg begeleiding, geld en onderzoeksbenodigdheden) in onvoldoende mate aanwezig. Bovendien kan de arbeidsmarkt het aantal mensen dat jaarlijks promoveert al lang niet meer aan een passende baan helpen, waardoor vele mensen voor lange tijd een wachtgelduitkering ontvangen.
n voor de universiteiten en onderzoeksinstellingen zijn twee jaar geleden ontstaan. Vanaf dat moment moesten de universiteiten en NWO zelf de wachtgelden opbrengen voor hun werkloze voormalige werknemers. Deze post blijkt
nu een niet onaanzienlijk beslag te leggen op de onderzoeks-gelden. Slechts een gedeelte van de wachtgelden van de universiteiten komt voor rekening van aio's. Door het nieuwe bursaal-stelsel vervalt dit deel van de wachtgelden. Er hoeven tevens geen sociale premies en loonbelasting te worden afgedragen gedurende de promotie.
Voorwaarde
waarde van het ministerie van Financiën aan het toekennen van beurzen is dat de promovendi geen arbeid verrichten, maar (op papier) slechts een opleiding volgen. Dit laatste obstakel voor het invoeren van een beurzenstelsel is nu weggenomen met de goedkeuring van de iets gewijzigde functie-inhoud van de beurspromovendi t.o.v. die van de aio's door de belastingdienst in Eindhoven, die in deze zaken als toetsingsinstelling fungeert.
Hoewel het wachtgeldprobleem niet valt te ontkennen, wordt er bij de bursaalplannen volledig voorbij gegaan aan de werkelijke oorzaken van het probleem en wordt er slechts aan symptoombestrijding gedaan. Deze symptoombestrijding wordt bovendien teniet gedaan door het feit dat de universiteiten de 650 mensjaar aan onderwijstaken die de huidige aio's en oio's verzorgen niet door promovendi met een beurs kunnen laten verzorgen omdat dit wel gezien wordt als arbeid. Hiervoor zouden nieuwe, dure onderwijskrachten in dienst moeten worden genomen. De verwachting is echter dat de bursalen toch die onderwijstaken opgelegd krijgen zónder hen daarvoor te belonen. Gezien de afhankelijke situatie waarin de bursalen zich zullen bevinden moeten deze wel heel sterk in hun schoenen staan om dit te weigeren.
Verlagen
Naar ons idee ligt de oplossing van het wachtgeldprobleem veel meer in het beheersen of verlagen van het aantal aio's en oio's dan in het veranderen van het stelsel. In het nieuwe stelsel zullen de universiteiten eerder meer dan minder promovendi aanstellen, want de universiteiten krijgen meer inkomsten bij promoties en de beurskosten per promovendus zijn lager dan de huidige loonkosten. Hoewel een groter aantal promovendi in het voorgesteld stelsel geen grote financiële gevolgen zal hebben voor de universiteiten, zal het de kwaliteit van de Nederlandse promoties niet ten goede komen, aangezien dit leidt tot een grotere druk op de gelijkblijvende middelen en begeleiding. Een manier om het verlagen van het aantal aio's en oio's te stimuleren, is het afschaffen van de promotiepremie.
Een groeiend aantal promovendi is tevens uit sociaal oogpunt niet verantwoord. Dit betekent namelijk meer gepromoveerden op de arbeidsmarkt, waardoor de maatschappij wordt opgezadeld met meer hooggekwalificeerde werklozen en waarschijnlijk zal de werkloosheidsperiode ook in de lengte toenemen. Voor de personen in kwestie is dit ook een verre van ideale situatie.
Meerwaarde
Uit onderzoeken blijkt dat door het grote aantal promoties, behalve bij een universiteit of onderzoeksinstituut, een doctorstitel niet automatisch als meerwaarde gezien wordt. De gepromoveerde is tenslotte 4 jaar ouder dan deniet gepromoveerde academicus en heeft vaak voor gebieden buiten de research geen relevante ervaring opgedaan. Volgens NWO en de VSNU behoort de promovendus echter tot het selecte intellectuele gezelschap dat zelf heel goed kan uitmaken of hij of zij wil investeren n de eigen toekomst. Vergeten wordt dan wel dat de toekomst van de huidige promovendus al lang niet zo rooskleurig meer is als in de tijd dat de dames en heren beleidmakers naar een baan zochten. Om de meerwaarde van de promotie weer op het oude niveau te krijgen is een verlaging van het aantal promoties gewenst.
Een tweede middel bij het terugdringen van de wachtgelden is het juist hanteren van de reeds aanwezige regelingen in het aio-stelsel. Op dit moment wordt een vijfde (wachtgeld)jaar in veel gevallen door zowel promovendus als promotor ingecalculeerd om te gebruiken voor het afmaken van het werk en het schrijven van het proefschrift. Het vergt een mentaliteitsverandering voor zowel promotoren als promovendi om een project zo te plannen dat het binnen vier jaar ook daadwerkelijk klaar is. Dit kan alleen maar in combinatie met het eerstgenoemde punt, daar een betere voortgangscontrole niet zonder een adequate begeleiding kan worden verwezenlijk.
Conclusie
De conclusie mag duidelijk zijn. Het hele plan voor invoering van een bursaalstelsel is louter en alleen op financiële gronden ontstaan. Alle ander ooit aangedragen argumenten zijn zeer eenvoudig te ontkrachten. Het zou ons dan ook zeer verbazen als het ministerie van OCW dit idee zonder slag of stoot zijn doorgang laat vinden. Zeker nu er nagedacht wordt over een totale stelselherziening lijkt het niet het moment om ad hoc een deel van het stelsel, zolang het de kwaliteit van het onderzoek en de perspectieven op de arbeidsmarkt maar ten goede komt, en de rechten en arbeidsvoorwaarden van de promovendi garandeert. Het nu geopperde plan lost huidige problemen niet op. Sterker nog: het lijkt erop dat het problemen rondom het promotiestelsel alleen maar vergroot, terwijl realiseerbare oplossingen voor de problemen binnen het huidige stelsel te verwezenlijken zijn.