Minsky kenschetste humor als het verwaarloosde 'weeskind' van de psychologie: een wetenschappelijke goudmijn. 'Humor is de manier waarop mensen leren welke domme of slechte dingen ze niet moeten doen', stelde hij. Het gaat kortom om 'negatieve kennis'. Minsky verwees naar Freud voor de relatie tussen humor en taboe. 'In feite is humor onscheidbaar van intelligentie.' Vandaar het belang voor AI-onderzoek, aldus Minsky.
Hoewel hij zich had voorgenomen geen grappen te vertellen ('dat leek me bij deze gelegenheid ongepast'), demonstreerde Minsky toch aan de hand van enkele moppen waar het in verbale humor om gaat - de clou, een 'mental frameshift' die de ene interpretatie opeens omzet in een andere. Volgens Minsky is zo'n 'Aha-Erlebnis' nauw verwant aan de creatieve inval.
Minsky's lezing viel wat tegen, viel achteraf teleurgesteld in de wandelgangen te beluisteren. De hardnekkige jetlag waarvan de AI-expert zei last te hebben was wellicht verantwoordelijk voor het wat geïmproviseerde karakter van zijn verhaal. Niettemin nam Minsky dat betoog op een bandje op. 'Da's voor het geval ik iets zeg wat de moeite waard is.'
Zo bogen de congresdeelnemers zich drie dagen lang over computationele humor. Dat leidde tot ongewild-komieke situaties als weer een computergeleerde de op een overhead-sheet geschematiseerde grappen van Groucho Marx (de absolute congresfavoriet) vergeefs in slecht Engels probeerde na te vertellen. De balans werd vrijdags opgemaakt door de Amerikaanse wiskundige en schrijver John Allen Paulos, bekend van 'Wiskunde en Humor' en 'Ik denk dus ik lach'. Hij concludeerde dat het begrijpen van humor het begrijpen van intelligentie is. En dus, zei Paulos, is de intelligente computer voorlopig nog even ver weg als de silicom, de 'silicon comedian'.
![]()