Sociaal onderzoek kent weinig uitschieters

| Redactie

Het Nederlandse onderzoek in de sociologie en antropologie voldoet. Van uitstekend onderzoek is geen sprake, van echt slecht onderzoek ook niet. Dat concludeert de internationale VSNU-commissie die het sociologisch en antropologisch onderzoek aan de Nederlandse universiteiten beoordeelde. De helft van de zestig programma's die de commissie onder de loep nam, wordt gewaardeerd met een voldoende. Veertig procent is goed en tien procent (zes programma's) moet het doen met het oordeel `onvoldoende'. De commissie stond onder leiding van de Tilburgse socioloog prof.dr. R.A. de Moor en - toen die ziek werd - de Engelse antropoloog prof.dr. A. Kuper.

De commissie plaatst slechts een enkele algemene kanttekening. Zo zou het op maatschappelijke vragen gerichte onderzoek volgens haar duidelijker op wetenschappelijke grondslagen moeten rusten. En het methodologisch onderzoek zou meer in samenhang met ander onderzoek verricht moeten worden; dat zou zowel de methodologie als de rest ten goede komen.

Ook bij de organisatie van het onderzoek heeft de commissie vraagtekens. De verdeling van personeel over onderzoekscholen, vakgroepen en dergelijke berust vaak niet op academische, maar op bureaucratische overwegingen. Dat komt de intellectuele samenhang van veel onderzoek niet ten goede.

De Twentse onderzoekgroep 'Ontwikkeling en maatschappelijke inbedding van technologie' (vakgroep Filosofie van Wetenschap en Techniek, faculteit WMW) scoort goed in het VSNU-rapport. Het onderzoek van de groep van programmaleider prof.dr. A. Rip is van goede kwaliteit. Er wordt origineel onderzoek gedaan en er zijn publikaties afgeleverd van internationaal niveau. De relevantie is voldoende en het algeheel perspectief is goed.

De VSNU-commissie heeft ook kritiek. De wetenschappelijke produktiviteit van de Twentse groep is aan de lage kant. Verder vindt de commissie het programma nogal breed. Ze is bang dat de coherentie daaronder lijdt. De commissie doet verder de aanbeveling dat de onderzoekgroep meer inkomsten uit de tweede en derde geldstroom moet zien te verwerven.

Als de gemiddelde scores per universiteit worden gerangschikt, gewogen naar omvang wetenschappelijk personeel in de eerste geldstroom, dan staat Twente met een 8,0 aan kop, gevolgd door Groningen (7,6), en Amsterdam en Utrecht (7,4). Daarna volgen Nijmegen, Wageningen, Vrije Universiteit, Tilburg en Leiden. Onderaan bungelt tenslotte Rotterdam met een score 5,6.

Zes programma's vond de commissie onvoldoende: Sociologie in de verzorgingsstaat (Van Hoof/Bertels in Leiden); Methodologie van beleidsonderzoek (Zwanenburg in Rotterdam, inmiddels gestaakt); Stadssociologie (Brunt in Amsterdam); Veranderingsprocessen in derde-wereldlanden (Huizer in Nijmegen); Vrije tijd en werk (Beckers in Tilburg) en Sociologie van het huishouden (Van der Ploeg in Wageningen).

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.