'Geluk is een violet fonkelende speldeknop die zich volgens de laatste geruchten bevindt in een hooiberg ergens in het Italiaanse hooggebergte. Wie hem vindt, die heeft geluk.'
Brengt een klavertje vier geluk? 'Nonsens,' menen nuchtere Hollanders zals mijn reisgenootje Herman. 'Een klavertje vier is een plantje zoals zovele plantjes. Ze groeien door daglicht, ademen koolmonoxide in en zuurstof uit, en als ze geen water krijgen, dan worden ze bruin. Maar ze brengen geen geluk!' Voor dit soort simpele zielen is het geluk niet weggelegd.
Het normale klavertje heeft drie blaadjes, mooi gelijkhoekig verdeeld aan een klein steeltje. Hoewel iedere plantenkenner weet dat deze blaadjes, anders dan zovele andere blaadjes van zovele andere planten, in staat zijn stikstof uit de lucht tot zich te nemen, is het plantje niet echt bijzonder. Er zijn er domweg teveel. Miljoenen op elk weitje van enige omvang. En quadriljoenen wanneer we ze van alle weitjes bij elkaar optellen.
Hoe anders is het gesteld met het klavertje vier. Zoals de naam al aangeeft, heeft deze niet drie doch vier blaadjes aan zijn steeltje. We hebben te maken met een tamelijk zeldzaam mutantje. En het is dus werkelijk geluk wanneer je er een vindt. Een kans van één op tienduizend, om enige indicatie te geven. Maar helaas, Herman, met de lire-koers nog vers in het hoofd, is hiervan niet erg onder de indruk. 'Da's één op twaalf', zie je hem denken. En wijzend op het alpenweitje rechts van onze wandelroute, durft hij met de grootst mogelijke stelligheid te beweren dat, als hij daar nu in duikt, hij in een mum met een klavertje vier weer voor ons zal staan.
Ik heb inmiddels het geluk een klavertje vier te hebben gevonden. Niet door als een wilde het groen in te duiken, maar gewoon, doordat het klavertje vier zich in het centrum van mijn blik wierp. Spontaan. Want klavertjes vier brengen geluk; je moet er niet naar lopen zoeken!
En geluk hebben wij. De route is goed aangegeven. We treffen regen noch onweer. En Herman blijft bij ons. Gelukkig maar. Want was hij werkelijk het groen ingedoken, dan zou hij ons op z'n vroegst over drie dagen weer inhalen. Tussen zijn roodschrijnende vingertjes prijkt een vierbladig plantje. En niemand durft te vertellen dat dat geen klavertje is, maar een jonge, verse brandnetel.