Vier eredoctoraten bij zevende UT-lustrum

| Redactie

De Universiteit Twente kent dit jaar ter gelegenheid van haar zevende lustrum vier eredoctoraten toe. Het gaat om twee buitenlandse en twee Nederlandse prominenten: de Engelse informaticus Roger M. Needham, de Japanse werktuigbouwkundige/filosoof Hiroyuki Yoshikawa, de Nederlandse sociaal-economisch historicus Jan Boot en Nationale Ombudsman Marten Oosting. De eredoctoraten zullen tijdens de Dies Natalis van de universiteit op vrijdag 29 november 1996 plechtig worden uitgereikt.

Needham, Yoshikawa, Boot en Oosting werden respectievelijk voorgedragen door de faculteiten Informatica, Werktuigbouwkunde, Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen en Bestuurskunde. Alle UT-faculteiten mochten een kandidaat van bijzondere wetenschappelijke of maatschappelijke betekenis voordragen. Het College van Decanen stelde vervolgens een voorlopige voordracht op. Nadat de U-raad over het lijstje begin dit jaar positief had geadviseerd, stelde het CvD de definitieve voordracht vast.

De dit jaar eveneens jubilerende faculteit Informatica nomineerde professor Roger M. Needham van de Universiteit van Cambridge, directeur van het Computer Laboratorium aldaar. Needham (61) geldt al drie decennia lang als een van 's werelds leidende informatici. Hij is (mede-)grondlegger van ten minste vier belangrijke vakgebieden binnen de informatica: high-performance netwerken, gedistribueerde systemen, beveiliging en multimedia.

Needham begon in 1953 in Cambridge met een studie wiskunde. In zijn derde jaar stapte hij over naar filosofie, om vervolgens geïnteresseerd te raken in computers. Hij promoveerde in Cambridge en maakte sindsdien slechts één uitstapje naar het bedrijfsleven. Toch onderscheidt Needhams werk zich behalve door wetenschappelijke diepgang juist ook door de nadruk op toepasbaarheid. Daarnaast heeft hij altijd de visie gehad nieuwe en belangrijke onderzoekgebieden te exploreren voordat anderen dat deden.

Hij begon zijn loopbaan met een elegant ontwerp van de eerste capability machine. Dit is een beschermingssysteem dat controleert of een gebruiker wel geautoriseerd is bepaalde handelingen te verrichten. Needham was een van de eersten die de noodzaak van beveiliging van computersystemen inzag. Zijn toegepaste en fundamentele werk op het gebied van versleuteling vormt nog steeds de basis voor de meeste commerciële autentiseringssystemen in bijvoorbeeld de bankwereld.

Met zijn onderzoek naar gedistribueerde systemen baande Needham de weg van de mainframes naar het gebruik van pc's en client-server systemen zoals dat vandaag de dag overal ingeburgerd is. Onder zijn leiding werden onder meer de eerste netwerk file systemen gebouwd, opslagsystemen op basis van een netwerk die inmiddels veel worden toegepast.

De laatste jaren concentreert zijn werk zich op breedband netwerken en multimedia-applicaties. Hoogtepunt van dit werk is onder meer een project dat verschillende locaties in Groot-Brittannië eerst met satellieten en later met straalzender-apparatuur verbond.

Sinds 1992 werkt de faculteit Informatica van de UT samen met het door Needham geleide Computer Laboratorium. Onderwerpen van het experimentele onderzoek zijn onder meer videoconferencing en de ATM-netwerktechnologie. Dat heeft al geleid tot de aanleg van een experimentele ATM-verbinding tussen Cambridge en Twente. Via dit netwerk is het inmiddels gelukt om een beeld- en geluidverbinding te realiseren van een tot nu toe uitzonderlijk goede kwaliteit.

Needham is lid van verschillende belangrijke adviesraden. Hij was ook een van de eerste informatici die werd toegelaten tot de Royal Society, het hoogste academische instituut in Engeland.

De Japanse wetenschapper, filosoof en visionair Hiroyuki Yoshikawa is voorgedragen door de faculteit Werktuigbouwkunde. Prof. Yoshikawa (62), van origine werktuigbouwkundige, is momenteel 'president' van de Universiteit van Tokyo en als zodanig het boegbeeld van de Japanse wetenschappelijke wereld. Voorts is hij een van de leidende denkers binnen en buiten Japan over de rol van de technische wetenschappen in de economie.

De faculteit WB heeft Yoshikawa vooral voorgedragen als de grondlegger van het concept van 'Intelligent Manufacturing Systems', een groots plan voor een internationaal onderzoeksprogramma dat een nieuw 'paradigma' moet worden voor de produktietechnologie van de toekomst.

Volgens Yoshikawa is de industriële produktie de belangrijkste bron van welvaart. In dat licht is het zowel maatschappelijk als economisch wenselijk om tot brede verspreiding van technologische kennis te komen. Hij wil de bestaande internationale netwerken van bedrijven en onderzoekers organiseren rond projectthema's waarbinnen mondiaal niet-concurrentiegevoelige technologische kennis kan worden ontwikkeld en verbreid.

Een tweede project van Yoshikawa is 'Inverse Manufacturing as Total Product Life-cycle Design', een geheel nieuwe produktiestrategie waarbij niet het verkopen van produkten maar van 'functies', en de vraag van de markt centraal staan. Eén aspect van het concept is het werken aan een milieubewuste integrale aanpak van de levenscyclus van het produkt.

Beide concepten vloeien voort uit Yoshikawa's Ontwerptheorie. Tegenover de historische opsplitsing van de technische wetenschappen in steeds meer disciplines schetst hij ontwerpen als een synthetiserende wetenschap die oog moet hebben voor haar omgeving: de markt, de maatschappij.

De grote reputatie van Yoshikawa in Japan blijkt uit zijn talloze erefuncties: zo is hij lid van de Raad voor Industrie en Technologie (het beroemde MITI) en andere adviescolleges. Vanuit die positie levert hij soms forse kritiek op de Japanse economische politiek en de industriële conglomeraten, die hij beticht van het kortzichtig nastreven van economisch succes.

Ook buiten Japan wordt Yoshikawa gewaardeerd. Hij was onder meer president van CIRP, de internationale organisatie voor het onderzoek naar produktie- en ontwerptechniek. Tijdens een jaarcongres van CIRP was hij in die hoedanigheid in 1995 te gast aan de UT. Momenteel staat Yoshikawa ook kandidaat voor de Berkhoff-leerstoel aan de UT in 1997.

'Eindelijk gerechtigheid', noemt Eric Fischer, oud-directeur van het Nederlands Economisch Historisch Archief en nu directeur van de Algemene Verzekeringsraad, het eredoctoraat voor dr. Jan Boot (90). Fischer, die zelf promoveerde op het terrein van de Twentse textielindustrie, heeft het werk van Boot voor zijn eigen dissertatie 'onmisbaar' gevonden.

Boot studeerde economie aan de toenmalige Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam (tegenwoordig Erasmus Universiteit) en promoveerde daar in 1935 bij professor Z.W. Sneller op het proefschrift 'De Twentsche katoennijverheid 1830-1873'. Hierin wordt een veelomvattende beschrijving gegeven van de overgang van de Twentse textielproduktie van een primitieve op regionale markten gerichte handnijverheid, naar een door stoom aangedreven en op koloniale markten gerichte massa-industrie.

Na zijn promotie verliet Boot de wetenschappelijke wereld om in het bedrijfsleven te gaan werken, eerst als bedrijfseconoom in Almelo, later in Australië. Hij werkte bij Philips in Sydney en ging daarna zelfstandig in zaken in Hobart. De wetenschap werd vrijetijdsbesteding.

Boots werk wordt gekenmerkt door een zeer specialistische en detaillistische aanpak. Daarnaast valt het op door een diepgaand gebruik van primaire bronnen. Op het ogenblik bereidt Boot een uitgave voor van een koopmansboek van een Almelose koopman uit de eerste helft van de zeventiende eeuw.

Zijn voortdurende belangstelling voor de sociaal-economische geschiedenis en in het bijzonder de textielgeschiedenis kwam onder meer tot uiting in de opbouw van een zeer omvangrijke bibliotheek op dit gebied. Deze verzameling schonk hij een aantal jaren geleden aan de UT.

Boot is stimulator geweest voor veel verder onderzoek, zowel door zijn proefschrift als door zijn latere publikaties, naar de opkomst van de Twentse regionale industrie, toen deze na de Tweede Wereldoorlog hernieuwd in de belangstelling kwam te staan. Ook bij breder historisch onderzoek naar de wederzijdse beïnvloeding van technische en maatschappelijke ontwikkelingen kan niet aan de resultaten van zijn werk voorbij worden gegaan. Vooral gezien de functie die de textielindustrie in de opkomst van een industriële samenleving hier en elders heeft vervuld.

Nationale Ombudsman mr.drs. Marten Oosting (1943) is door de faculteit Bestuurskunde met name voorgedragen vanwege de ontwikkeling van de 'zorgvuldigheids-jurisprudentie' van de Nationale Ombudsman. Daarmee heeft hij de maatschappelijke vestiging van het gezag van dit instituut vormgegeven. Tevens wordt zijn betekenis geroemd voor de bestuurskunde in het algemeen en voor de Twentse faculteit Bestuurskunde in het bijzonder.

Sinds zijn aantreden als Nationale Ombudsman in 1987 heeft Oosting een objectieve 'checklist van behoorlijkheidsvereisten' ontwikkeld. Met behulp daarvan ontwikkelde hij een nieuwe ombudsman-jurisprudentie die de uitkomst is van een continu bestuurskundig ontwerpproces. Vooral onder de rubriek 'zorgvuldigheid' is een heel scala van criteria voor juridisch niet afdwingbare, maar sociaal wel wenselijke vormen van behoorlijk bestuur uitgewerkt. Deze criteria bieden de Ombudsman de mogelijkheid zijn toetsing verder te doen reiken dan waartoe de rechtspraak in staat is.

Voor de praktische uitwerking is onder leiding van Oosting een 'Bureau Nationale Ombudsman' uitgebouwd met op dit moment ongeveer zeventig formatieplaatsen. Door Oostings aanpak is het jonge instituut van de Nationale Ombudsman binnen tien jaar uitgegroeid tot een gerespecteerd onderdeel van de Nederlandse trias politica. Het beschikt over een eigen toetsingsruimte die algemeen erkenning heeft gekregen vanwege haar nauwkeurigheid en de verantwoording die over de toetsing wordt afgelegd.

Het komt zelden voor dat één persoon, en nog wel in zo'n korte tijd, de kans krijgt de traditie van een nieuw Hoog College van Staat te vestigen. Hiermee oogstte Oosting ook internationaal waardering. Hij is sinds kort president van het internationale instituut van ombudslieden (IOI).

Nationaal wordt Oosting eveneens erkend als prominent voorvechter van de bestuurskunde, zoals blijkt uit het voorzitterschap van de Nederlandse Onderzoekschool voor Bestuurskunde (NOB) dat hij thans bekleedt.

Van 1978 tot 1988 was Oosting hoogleraar Bestuursrecht en Bestuurskunde aan de faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen. Tot 1978 was hij werkzaam op de UT en als secretaris van de commissie-Zandbergen nauw betrokken bij de oprichting van de toenmalige Onderafdeling Bestuurskunde, de latere faculteit. Hij was ook secretaris van het voorlopig bestuur en eerste onderwijsdecaan van de Onderafdeling.

Verder is Oosting ondermeer secretaris van het bestuur van het Wereld Natuur Fonds en Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.


Nationale Ombudsman M. Oosting.

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.