Kamerleden mopperen over kwaliteit

| Redactie

'Het is zwaar belachelijk dat vijftig procent van de studenten, die een doctorale studie volgt, de eindstreep niet haalt. Als een autofabriek de helft van de produktie terug zou moeten halen, wordt deze door de concurrentie zwaar afgestraft. Het valt me daarom ook tegen van de universiteiten dat ze zich nu pas af gaan vragen of ze het wel goed doen. Vooralsnog brengen ze weinig tot geen verandering in het onderwijsprogramma.'

PvdA-kamerlid W. van Gelder haalde maandag stevig uit naar de universiteiten in het algemeen tijdens de Onderwijskwaliteitsdag op de UT. 'Ze moeten zich schamen. Ze maken nog te weinig werk van kwaliteitsverbetering. Bezuinigingen mogen geen alibi vormen voor kwaliteitsverlies.' De andere kamerleden J. de Vries van de VVD en D66-er J. Jorritsma, sloten zich bij zijn betoog aan. Bijval oogstte Van Gelder met zijn opmerkingen amper. De inspecteur van de Inspectie voor het Hoger Onderwijs maakte van de gelegenheid gebruik door te melden dat de cijfers niet klopten. Aan de UT behaalt gemiddeld 85 procent van de studenten die aan de doctorale fase begint een bul.

Tijdens de Onderwijskwaliteitsdag werd gediscussieerd over 'kwaliteit' en 'studeerbaarheid', naar aanleiding van het Kwaliteitsplan Onderwijs Universiteit Twente, dat de UT begin april presenteerde. In het Kwaliteitsplan omschrijft de UT 'kwaliteit' en 'studeerbaarheid' als volgt: 'Kwaliteit is een relatief begrip en het geeft aan in hoeverre het gestelde doel is bereikt. Studeerbaarheid is een kwaliteitsmaat die aangeeft in hoeverre het feitelijk onderwijsproces aan de geplande kenmerken voldoet. Een onderwijsprogramma is studeerbaar wanneer het gerealiseerde studiepatroon overeenkomt met het geplande patroon.'

Katalysator voor het hele verhaal zijn volgens de politici de bezuinigingen. Toen de overheid een aantal jaar geleden aankondigde vijfhonderd miljoen gulden te willen bezuinigen op de universiteitsuitgaven, stelden de universiteiten voor dit op te vangen door de collegegelden te verhogen. Na felle protesten kwamen politiek en universiteiten tot een compromis: het collegegeld zou omhoog mogen op het moment dat de kwaliteit van het onderwijs was verbeterd.

Afvallers

Dat tussen de twee begrippen een spanningsveld ligt probeerde rector magnificus T. Popma maandag aan te tonen met een voorbeeld over rijscholen: 'Stel dat de leerlingen van rijschool A in gemiddeld twintig lessen hun rijbewijs halen en de leerlingen van rijschool B doen daar gemiddeld veertig lessen over. Dan is de eerste reactie dat rijschool A beter is dan B. Maar wat nou als blijkt dat de leerlingen van de eerste rijschool gemiddeld twee keer per zeven jaar bij een ongeval betrokken zijn en de leerlingen van rijschool B slechts één keer per tien jaar. Dan wordt het plaatje heel anders en dat is ook zo met studeerbaarheid en kwaliteit.'

Popma stelde dat het in de discussie tussen de politiek en de universiteiten gaat over het verkrijgen van 'een maat voor produktkwaliteit'. Bijvoorbeeld dat negentig procent van de studenten binnen een jaar werk vindt of dat zestig procent van de afvallers al voor de kerst met de studie stopt. De UT werkt volgens Popma op twee manieren aan het verbeteren van de kwaliteit en de studeerbaarheid : 'We willen dat studenten zelfstandiger werken met een docent als coach, waardoor de kwaliteit van de afgestudeerde verbetert. Kwaliteitsverbetering vraagt daarnaast om een jaarlijkse agendering. We moeten kwaliteitszorg steeds laten terugkomen door zelfregulering en onderwijsvisitaties, de commissie Tutor (Toekomst van het UT-onderwijs) en de centrale stimulering van het onderwijs.'

Jorritsma omschreef het anders: 'Universiteiten worden gedwongen na te denken over wat ze in de toekomst willen. Het denken over kwaliteit is niet nieuw, maar de bezuinigingen werken als een katalysator.' Volgens Jorritsma zijn kwaliteit en studeerbaarheid niet met elkaar in tegenspraak: 'Het uitgangspunt is dat kwaliteit studeerbaar moet zijn. Het begint dus met kwaliteit.'

Consumptief

E. van de Herberg, studentlid van de UT-universiteitsraad, verwoordde de veelgehoorde opvatting dat de student door de bezuinigingen verwordt tot een consument: 'Academische vorming is student zijn in de breedste zin van het woord. De student is overwegend consumptief. Hij heeft geen invloed meer en produceert geen eigen ideeën. Ik durf te voorspellen dat onder het regime van de prestatiebeurs de studenten zich nog meer zullen richten op het halen van vakjes en studiepuntjes. De calculerende student wordt een feit.'

Vraag is waar de taak van de overheid ophoudt en waar de zelfstandigheid van de universiteit begint. Jorritsma: 'De rol van de overheid is de bestuursvorm vast te stellen, de middelen te verstrekken en de kwaliteit van het onderwijs te controleren in de vorm van visitatiecommissies. De huidige ontwikkelingen zijn een stok achter de deur. Universiteiten moeten hun stinkende best gaan doen om geld uit het studeerbaarheidsfonds te krijgen. Maar over drie jaar moet dat ook afgelopen zijn. Dan moeten ze weer eigen middelen gebruiken voor de kwaliteitszorg.'

Deze opmerkingen ontlokte aan CT-onderwijsdecaan W. Bohle de opmerking dat de overheid eigenlijk niet lijkt te weten wat ze wil en jaar na jaar met nieuwe plannen komt. 'Wat wij mogen verwachten is dat de overheid een aanzienlijke tijd omgaat met wat ze zelf in werking heeft gezet.' Verder zou de overheid 'prudent moeten omgaan met de wisselende politieke prioriteiten, voordat deze worden omgezet in algemene waarheden.'

De kamerleden De Vries (VVD), Van Gelder (PvdA) en Jorritsma (D66).
De kamerleden De Vries (VVD), Van Gelder (PvdA) en Jorritsma (D66).

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.